A-G Van Hilten concludeert dat A niet zelfstandig is. A treedt weliswaar onder een eigen naam naar buiten op, maar is geen erkende onderwijsinstelling en kan daarom geen onderwijsovereenkomsten sluiten. De door X verrichte diensten zijn niet belast met btw.

Belanghebbende, stichting X, is een ROC. Samen met stichting Y, ook een ROC, verzorgt X, als ROC, opleidingen in het kader van voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (VAVO-opleidingen). X en Y bieden de VAVO-opleidingen aan onder de naam A. Docenten van X en Y verzorgen de opleidingen. Verder stellen X en Y ook lesruimten ter beschikking. X en Y verzorgen verder ook nog ondersteunende diensten. X verzorgt namelijk de ICT, personele diensten en de financiële administratie, en Y verzorgt juridische diensten, marketing en PR, facilitaire en huisvestingdiensten. A wordt niet beschouwd als een van X en Y te onderscheiden onderwijsinstelling. De inspecteur is van mening dat A wél een zelfstandige entiteit is aan wie prestaties in de zin van de Wet OB kunnen worden verricht. Hij legt daarom btw-naheffingsaanslagen op aan X voor de (ondersteunende) diensten die zij aan A levert. Rechtbank Den Haag oordeelt dat aan A geen zelfstandige betekenis toekomt, omdat A niet over eigen personeel beschikt, geen eigen budget heeft en geen eigen onderwijsvoorzieningen heeft. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen. Hof Den Haag oordeelt dat de door X en Y verrichte prestaties moeten worden aangemerkt als het verstrekken van onderwijs. Aangezien deze prestaties van btw zijn vrijgesteld, zijn de naheffingsaanslagen ten onrechte opgelegd. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Advocaat-generaal (A-G) Van Hilten concludeert dat A niet zelfstandig is. De A-G overweegt daarbij dat A weliswaar onder eigen naam naar buiten optreedt, maar dat A geen erkende onderwijsinstelling is en daarom ook geen onderwijsovereenkomsten kan sluiten. Hierdoor is A volgens de A-G ook niet verantwoordelijk en/of aansprakelijk voor de kwaliteit van het verleende onderwijs. Het vorenstaande houdt volgens de A-G in dat X (in btw-technische zin) geen prestaties voor A kan verrichten. Vervolgens stelt de A-G vast dat X en Y btw moeten verantwoorden over hun eigen aandeel in de onderwijsprestatie, en wijst de A-G er op dat de prestatie is vrijgesteld van btw. Ook is er volgens de A-G geen sprake van onderling, in het kader van de samenwerking verrichte, prestaties. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 4 februari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen