X heeft de Indiase nationaliteit en is tot medio 2019 inwoner van India. X meldt zich op 11 januari 2019 aan bij een Nederlandse school en maakt op 21 mei 2019 een bedrag over als 'Financial Guarantee'. X registreert zich op 19 september 2019 op een adres in Nederland. Op 3 mei 2023 dient X een aangifte inkomstenbelasting 2019 in en merkt hierin een bedrag aan als scholingsuitgaven. De inspecteur verklaart het bezwaar van X ongegrond, waarop X beroep instelt. In geschil is of X recht heeft op studiekostenaftrek en of er sprake is van strijd met het belastingverdrag tussen Nederland en India.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de betaling door X geen betaling is in de zin van art. 6.40 lid 1 onder a Wet IB 2001, maar een depotstorting. X heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de betaling een toekomstige verplichting betreft. De rechtbank stelt dat X op het moment van betaling geen duurzame band met Nederland had en dus geen inwoner was. Daarnaast is er geen strijd met het belastingverdrag tussen Nederland en India, omdat de regeling geen ongerechtvaardigd onderscheid naar nationaliteit maakt. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Wet inkomstenbelasting 2001 6.40
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht
Editie: 16 juni
Informatiesoort: VN Vandaag