De heer X is tot 1 september 2000 bestuurder van een bv, die een relaxbedrijf exploiteert. De arbeidsovereenkomst tussen X en de bv wordt per deze datum onvrijwilig ontbonden. In oktober 1999 is aan de bv een btw-naheffingsaanslag opgelegd. X wordt voor deze onbetaalde aanslag in 2005 aansprakelijk gesteld. Rechtbank Haarlem heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van X dat er destijds voldoende liquiditeiten waren en dat de bereidheid bestond om alle schulden te betalen. X hoefde dus niet over te gaan tot melding van betalingsonmacht. Het beroep van X is gegrond. De ontvanger gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de uitspraak van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting berust, aangezien de aanslag met een verhoging wegens voorwaardelijke opzet was opgelegd. Ter zake van de onderhavige aanslag kon de bv dus niet meer rechtsgeldig de betalingsonmacht – in casu kennelijke betalingsonwil - melden. X is als bestuurder aansprakelijk voor de niet-betaalde btw, waarbij het in casu niet weerlegbare vermoeden bestaat dat de niet-betaling aan hem is te wijten. De juistheid van de aansprakelijkstelling voor de enkelvoudige btw staat hiermee vast. Dit geldt eveneens voor de boete, omdat het voorwaardelijke opzet geheel is terug te voeren op het handelen van X als directeur. Enkel vanwege het overschrijden van de redelijke termijn wordt de aansprakelijkstelling in zoverre verminderd met 15%. X is ook onrechte aansprakelijk gesteld voor de invorderingsrente die is berekend vanaf 1 september 2000. Het beroep van de inspecteur is deels gegrond.