Aan belanghebbende, de heer X zijn - mede met behulp van de verlengde navorderingstermijn – diverse IB/VB-aanslagen en verhogingen/vergrijpboetes (hierna samen: boetes) van 100% opgelegd. X is door de inspecteur geïdentificeerd als rekeninghouder bij Van Lanschot Bankiers (VLB) in Luxemburg door de combinatie van zijn achternaam en voorletters. X is namelijk de enige persoon die als zodanig voortkomt in het BVR-systeem. X is in 1996 gescheiden. In dat jaar is ook de tenaamstelling en het nummer van een rekening gewijzigd. Begin 2005 ontvangt de FIOD-ECD het renseignement uit België. X is eind 2008 door de inspecteur voor de eerste keer aangeschreven. Na ontkenning door X zijn de aanslagen vanaf september 2009 opgelegd. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de identificatie betrouwbaar is en dat de aanslagen met redelijke voortvarendheid zijn vastgesteld. Het totale tijdsverloop is niet te lang geweest gelet op de complexiteit van het project en de door de inspecteur individueel te betrachten zorgvuldigheid. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat de identificatie van X betrouwbaar is omdat de kans verwaarloosbaar klein is dat er in het buitenland een persoon woont met precies dezelfde naam en ook een echtpaar met precies dezelfde achternamen. Gelet op de unieke identificatie staat vast dat X de rekeninghouder van de bewuste rekening is geweest. Aangezien de verschuldigde belasting is komen vast te staan met toepassing van omkering van de bewijslast en de schattingen van de inspecteur zijn gebaseerd op een vermogenstoename van steeds 23,5% per jaar, moet worden volstaan met boetes van 50%. Het beroep van X is deels gegrond.
Inhoudsopgave van deze editie
Gerelateerde artikelen
Kennisgroepstandpunt over regresschuld door verrekening rekeningcourantposities onder excessieflenenregeling
De regresschuld van A VOF aan Z BV welke is ontstaan door wederzijdse hoofdelijke aansprakelijkheid voor elkaars schulden en verrekening van rekeningcourantposities bij de bank valt onder het schuldenbegrip van art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep aanmerkelijk belang.
Waardestijging woning Nederland behoort tot werkelijk rendement box 3
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ongerealiseerde waardestijgingen van de woning in Nederland behoren tot het werkelijke rendement.
Woning valt niet onder ondernemingsvermogen omdat zolder niet uitsluitend zakelijk gebruikt wordt
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de zolder van de woning niet uitsluitend zakelijk wordt gebruikt en daarom niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.
Buiten vijfjaarstermijn gedaan verzoek om ambtshalve vermindering is te laat (art. 80a Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat er geen aanleiding bestaat om de navorderingsaanslagen ambtshalve te verminderen. Het verzoek om ambtshalve vermindering uit april 2021 is namelijk geruime tijd na afloop van de vijfjaarstermijn van art. 9.6 Wet IB 2001 ontvangen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Inhoud pakket Belastingplan 2026 bekendgemaakt
De Staatssecretaris van Financiën heeft de Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin staan de keuzes die dit kabinet maakt. Zo is als bijlage een overzicht opgenomen van fiscale wetgeving zoals die nu is voorzien.
Beroep op hogere persoonsgebonden aftrekposten faalt bij gebrek aan onderbouwing (art. 80a Wet RO)
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X ter zake van de door haar geclaimde hogere aftrekposten niet aan de op haar rustende bewijslast voldoet. De Wet IB 2001 biedt geen ruimte om naast het forfaitaire bedrag extra kosten in aftrek te brengen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Aftrek specifieke zorgkosten niet aannemelijk gemaakt (art. 81 Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat haar gemaakte vervoerskosten rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of invaliditeit. Ook maakt X niet aannemelijk dat zij meer kosten maakt dan een vergelijkbare belastingplichtige zonder ziekte of invaliditeit. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).