Erflater X overlijdt in 2019. Hij was directeur/enig aandeelhouder van een bv, die vanaf 2013 een ouderdomspensioen aan hem moest uitkeren. Het pensioen is in 2015 tot en met 2018 volgens de inspecteur ten onrechte niet of niet volledig door X in de IB-sfeer aangegeven. In geschil zijn de navorderingsaanslagen over die jaren. Niet in geschil is dat de bv feitelijk geen (2015, 2016 en 2018) of geen volledige (2017) pensioenuitkeringen heeft gedaan, dat deze pensioenuitkeringen vorderbaar waren en dat de inspecteur voor 2018 bevoegd was om de aanslag op te leggen. Rechtbank Gelderland handhaaft de aanslagen. De erven X gaan in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur voor 2015, 2016 en 2017 over een nieuw feit beschikt, ondanks dat X in tegenstelling tot voorgaande jaren geen of minder pensioen had verantwoord. De aangiften hoefden voor de inspecteur redelijkerwijs geen aanleiding te zijn tot het stellen van vragen of het doen van onderzoek in het dossier van de bv. X heeft het pensioen in alle betreffende jaren genoten, omdat de bv de uitkeringen had kunnen verrekenen met de rekening-courantschuld van X, die in die zin dus inbaar waren. De erven X stellen vergeefs dat een werkgever loon civielrechtelijk niet mag verrekenen. Pensioen is civielrechtelijk namelijk geen loon. Het beroep van de erven X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden