Belanghebbende, X, is enig bestuurder van B bv. Deze bv is sinds 27 januari 2003 aandeelhouder en enig bestuurder van A bv. Aandeelhouder van B bv is C bv, waarvan de aandelen geheel in handen zijn van X. A bv exploiteert een café-restaurant. Vanaf de aanvang van de exploitatie van de onderneming door A bv is geen loonheffing afgedragen. Op 2 juli 2008 is A bv op verzoek van X in staat van faillissement verklaard. Eveneens op die datum heeft de inspecteur aan A bv een stamnummer uitgereikt en wordt A bv uitgenodigd om over het jaar 2008 aangifte voor de loonheffing te doen. Omdat A bv de verschuldigde loonheffing niet heeft voldaan, legt de inspecteur naheffingsaanslagen loonheffing op met boetes. Op 26 juni 2009 wordt X als bestuurder van B bv door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonheffing van A bv over februari, maart en april van het jaar 2008. Er is geen melding van betalingsonmacht gedaan. X komt in beroep tegen de aansprakelijkstelling. Rechtbank Arnhem verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Arnhem overweegt dat de ontvanger niet aannemelijk heeft gemaakt wanneer bij A bv feitelijk een toestand van betalingsonmacht is ontstaan. De ontvanger kan ook niet aangeven of de betalingsonmacht pas is ontstaan ná het faillissement van A bv. Door de onzekerheid hierover is niet uitgesloten dat de betalingsonmacht pas is ontstaan binnen twee weken vóór, of zelfs ná de datum van het faillissement in welk geval een melding betalingsonmacht achterwege kon blijven. De ontvanger heeft ook niet aannemelijk kunnen maken dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Het hoger beroep van X is gegrond.