De Hoge Raad oordeelt dat als de wettelijke termijn van drie weken niet in acht is genomen en een partij toch op de zitting verschijnt, dan mag worden aangenomen dat die partij zich voldoende op de zitting heeft kunnen voorbereiden.
De heer X (belanghebbende) exploiteert samen met zijn echtgenote een landbouwbedrijf. In mei 1997 sluiten zij met een projectontwikkelaar een overeenkomst over de ‘verkoop' van landbouwgrond. Partijen spreken af dat de levering zal plaatsvinden nadat en voor zover er een bestemmingswijziging ("wonen") wordt verkregen. X blijft de gronden binnen zijn bedrijf gebruiken. De verkoop neemt hij niet op in zijn aangifte over 1997 en de ‘verkochte' grond wordt later niet meer vermeld op de ondernemingsbalans. In oktober 2004 geeft de projectontwikkelaar X toestemming om een deel van de betreffende grond te verkopen aan de gemeente. De verkoop en levering vinden plaats in 2005. De inspecteur belast de verkoopwinst als winst uit onderneming. Volgens X is sprake van onbelaste vermogenswinst. Volgens X is de grond in 1997 verkocht, in 2005 teruggeleverd en vervolgens verkocht aan de gemeente vanuit zijn privévermogen. Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat X in 1997 slechts een optierecht aan de projectontwikkelaar heeft verleend. X is zowel juridisch als economisch eigenaar gebleven van de grond, zodat de verkoopwinst terecht in 2005 is belast als winst uit onderneming. Hof Leeuwarden oordeelt dat de grond door X in 1997 is verkocht onder een opschortende voorwaarde en dat de uitspraak van de rechtbank in zoverre niet juist is. Niettemin staat vast dat de grond het ondernemingsvermogen van X niet heeft verlaten en dat de verkoop terecht in 2005 is belast. X stelt in cassatie dat het hof bij het uitnodigen van partijen voor de zitting niet de wettelijk voorgeschreven termijn van drie weken in acht heeft genomen.De Hoge Raad oordeelt dat als de termijn van drie weken niet in acht is genomen en een partij toch op de zitting verschijnt, dan mag worden aangenomen dat die partij zich voldoende op de zitting heeft kunnen voorbereiden. Dit is slechts anders als die partij op de zitting bezwaar maakt tegen het niet in acht nemen van de in art. 8:56 Awb genoemde termijn of als er andere aanwijzingen zijn dat die partij in haar processuele belangen is geschaad. In casu hebben deze omstandigheden zich niet voorgedaan. Het beroep van X wordt voor het overige zonder motivering (art. 81 Wet RO) ongegrond verklaard.
3