De Hoge Raad oordeelt dat de verwachting dat veel werkgevers zouden gaan verzoeken tot wijziging van de sectorindeling met terugwerkende kracht niet een specifieke en dwingende reden vormt die de aantasting van het eigendomsrecht kan rechtvaardigen.

X bv is voor de toepassing van de Wfsv ingedeeld in sector 44 (Zakelijke Dienstverlening II). Naar aanleiding van een Wob-verzoek publiceert de Staatssecretaris van Financiën in 2017 een document, waaruit blijkt dat wijziging van de sectorindeling met vijf jaar terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Per 29 juni 2018 is dit beleid ingetrokken. Een wijziging kan vanaf dat moment alleen nog maar naar de toekomst plaatsvinden en niet meer met terugwerkende kracht (art. 97 lid 2 Wfsv). Deze wetswijzing is met terugwerkende kracht ingevoerd. X bv verzoekt op 29 augustus 2018 tot wijziging van de sectorindeling met ingang van 1 januari 2013 naar sector 10 (Metaalindustrie). Dit zou leiden tot een premieteruggaaf van € 332.287. De inspecteur deelt X bv per 1 september 2018, dus alleen voor de toekomst, in sector 10 in. X bv is het hiermee niet eens. Volgens haar is er sprake van strijd met art. 1 EP EVRM. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat wijziging van de sectorindeling met terugwerkende kracht niet langer mogelijk is. Volgens het hof ontbeert toepassing van de terugwerkende kracht van de wetswijziging niet elke redelijke grond. De verwachting was namelijk dat veel werkgevers gebruik zouden willen maken van een wijziging van de sectorindeling met terugwerkende kracht, en dat dat een te grote belasting op de capaciteit van de Belastingdienst zou kunnen gaan leggen. X bv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de wijziging met terugwerkende kracht van art. 97 lid 2 Wfsv geen inbreuk vormt op art. 1 EP EVRM. De wijziging maakt namelijk niet een zodanige inbreuk op de gerechtvaardigde verwachtingen van X bv dat deze in strijd is met artikel 1 EP EVRM. Vervolgens merkt de Hoge Raad echter op dat de inspecteur, nu de sectorindeling van rechtswege plaatsvindt, foutieve sectorindelingen zoveel mogelijk moet herstellen en de gevolgen van dergelijke fouten zoveel mogelijk ongedaan moet maken. De verwachting dat veel werkgevers zouden gaan verzoeken tot wijziging van de sectorindeling met terugwerkende kracht, vormt dan niet een specifieke en dwingende reden die de aantasting van het eigendomsrecht kan rechtvaardigen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 97

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 27 september

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen