Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X de negatieve vervreemdingsvoordelen die hij behaalt met de vervreemding van de participaties in bedrijf 3 en bedrijf 4 aan bedrijf 1 bv niet in aanmerking kan nemen voor de berekening van zijn ab-inkomen. De inspecteur heeft de aangifte terecht gecorrigeerd.

Belanghebbende, X, houdt alle aandelen in bedrijf 1 bv en houdt een ab in bedrijf 2, bedrijf 3 en bedrijf 4. De laatste drie ondernemingen zijn vrijgestelde beleggingsinstellingen (vbi's). Op 4 november 2016 koopt bedrijf 2 al haar participaties in. Op 20 december 2016 komen X en bedrijf 1 bv overeen dat alle participaties in bedrijf 3 en bedrijf 4 door X in bedrijf 1 bv worden ingebracht via een agiostorting. Bedrijf 3 en bedrijf 4 verkopen op die dag bijna alle door hen gehouden participaties en maken circa € 23,6 mln over aan bedrijf 1 bv.

In zijn IB-aangifte 2016 verantwoordt X een ab-verlies van € 815.000. Dit verlies bestaat uit de saldering van de forfaitair behaalde rendementen op de participaties in bedrijf 2, bedrijf 3 en bedrijf 4 en het behaalde resultaat naar aanleiding van de inkoop van de participaties in bedrijf 2 en de inbreng van de participaties bedrijf 3 en bedrijf 4 in bedrijf 1 bv.

De inspecteur corrigeert de aangifte met betrekking tot de behaalde negatieve resultaten in verband met de inbreng van de participaties bedrijf 3 en bedrijf 4 in bedrijf 1 bv. Volgens de inspecteur heeft X namelijk een belang behouden bij de activiteiten van bedrijf 3 en bedrijf 4 (ex art. 4.24 Wet IB 2001).

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X de negatieve vervreemdingsvoordelen die hij behaalt met de vervreemding van de participaties in bedrijf 3 en bedrijf 4 aan bedrijf 1 bv niet in aanmerking kan nemen voor de berekening van zijn ab-inkomen. De inspecteur heeft de aangifte terecht gecorrigeerd.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 4.24 Wet IB 2001 van toepassing is op iedere vervreemding van een ab aan een andere door de belastingplichtige beheerste vennootschap wanneer dit resulteert in een negatief vervreemdingsvoordeel. Volgens de rechtbank moet daarbij op het moment van de vervreemding van de participaties bedrijf 3 en bedrijf 4 aan bedrijf 1 bv worden getoetst of X een belang heeft behouden bij de activiteiten van bedrijf 3 en bedrijf 4. Dat is hier het geval. Dat voorafgaand aan de vervreemding reeds een voornemen bestond om de beleggingsactiviteiten van bedrijf 3 en bedrijf 4 te beëindigen heeft niet tot gevolg dat art. 4.24 lid 1 Wet IB 2001 buiten toepassing blijft.

Het gelijk is aan de inspecteur.

Lees ook het thema Beleggingsinstellingen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.24

Wet inkomstenbelasting 2001 4.14

Wet inkomstenbelasting 2001 4.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 30 augustus

Carrousel: Carrousel

36

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen