X krijgt afzonderlijke aanslagen voor het vaste en variabele deel van de riool- en afvalstoffenheffing. X stelt dat het opleggen van afzonderlijke aanslagen niet toegestaan is, maar Hof ’s-Hertogenbosch verwerpt dit argument. Wel vernietigt het hof de aanslag voor het variabele deel van de afvalstoffenheffing, omdat de verordening onduidelijk is over de aard van de heffing (tijdvak- of tijdstipheffing) en niet voldoet aan art. 217 Gemeentewet, dat eisen stelt aan ‘het tijdstip van beëindiging van de heffing’ en overige relevante aspecten. Zowel X als B&W gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de verordening afvalstoffenheffing van de gemeente Sint Michielsgestel wel de essentialia van de heffing bevat, ook voor de heffing van afvalstoffenheffing per lediging (diftar). Het feit dat de belasting deels op een tijdvak- en deels op tijdstipbasis wordt geheven, is toegestaan. Het diftargedeelte is verschuldigd bij “de aanvang van de dienstverlening” en daarmee is voldoende duidelijk dat de belastingschuld ontstaat telkens bij (aanvang van) een lediging. De gemeente mag alle ledigingen van een belastingjaar samen met het vastrecht op één gecombineerd aanslagbiljet opleggen. Art. 239 lid 1 Gemeentewet maakt het namelijk mogelijk aanslagen voor dezelfde belastingplichtige met verschillende grondslagen en tijdvakken of tijdstippen te combineren op één aanslagbiljet. Anders dan het hof kennelijk heeft aangenomen gaat art. 217 Gemeentewet niet zo ver dat in deze wijze van formalisering van belastingschulden in een belastingverordening moet zijn voorzien. Het cassatieberoep van B&W is gegrond. Het beroep van X, dat gericht was tegen de afzonderlijke aanslagen, wordt door de Hoge Raad afgewezen (art. 81 RO).
Wetsartikelen:
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Editie: 28 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag