De Hoge Raad oordeelt dat per onderneming moet worden beoordeeld of A aan de indirecte bezitseis voldoet. Omdat het hof slechts van belang heeft geacht of B bv één onderneming dreef op het moment van de schenking, is het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond.

A, de moeder van belanghebbende, X, houdt de aandelen in E bv die 49% van de aandelen houdt in D bv. De overige aandelen in D bv zijn, via F bv, in handen van een neef van X. D bv bezit de aandelen in diverse vennootschappen die hoor- en optiekcentra exploiteren. In 2011 volgt een ruziesplitsing, waarbij de optiekcentra worden ondergebracht bij D1 bv en de hoorcentra bij D2 bv. Hierbij wordt E bv houder van de aandelen D2 bv en F bv houder van de aandelen D1 bv. In 2013 schenkt A de aandelen B bv aan X. B bv houdt op dat moment de aandelen in de hoorcentra. Ter zake van deze schenking wordt een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van art. 35d SW 1956. De inspecteur verleent de vrijstelling voor 49%. Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op toepassing van de BOR voor het volledige belang in de onderneming. De situatie op het tijdstip van de verkrijging is namelijk beslissend. Op dat moment is het belang in de onderneming ten tijde van de schenking niet meer als een gedeeltelijk belang te identificeren. Het oorspronkelijke 49%-belang is door middel van de ruziesplitsing een 100%-belang geworden in de onderneming die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Dan is niet relevant of en in hoeverre A voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. Er begint niet een nieuwe bezitstermijn. Het gelijk is aan X. De staatssecretaris gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat per onderneming moet worden beoordeeld of A aan de indirecte bezitseis voldoet. Omdat het hof slechts van belang geacht of B bv één onderneming dreef op het moment van de schenking, is het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond. Het hof had de stelling van de inspecteur, dat de dochtermaatschappijen van D bv voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven, moeten beoordelen. Omdat het hof deze stelling niet heeft beoordeeld, verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35d

Successiewet 1956 35c

Successiewet 1956 35b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 april

Carrousel: Carrousel

167

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen