Belanghebbende, X, exploiteert in firmaverband met zijn echtgenote drie tankstations. Op 15 december 2005 koopt X op een veiling van de Staat voor een bedrag van € 180 000 een huurrecht voor een benzinestation (hierna: concessierecht). In het jaar 2006 ontvangt X van D bv een bod van € 1.800.000 voor de overname van het concessierecht. X richt vervolgens een holdingstructuur op en verkoopt het concessierecht om niet aan de holdingvennootschap (hierna: de holding). De holding heeft het concessierecht overgedragen aan de dochtervennootschap (hierna: de dochter). De aandelen van de dochter zijn vervolgens in het jaar 2006 aan D bv verkocht voor € 1.980.000 (het bod met de aankoopprijs). De holding betaalt een bedrag van € 1.800.000 in rekening-courant aan X. De inspecteur rekent dit bedrag tot het inkomen uit werk en woning van X en legt de in geschil zijnde navorderingsaanslag ib/pvv voor het jaar 2006 op. X komt in beroep. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft X gehandeld in het kader van zijn onderneming, zodat het concessierecht na aankoop behoorde tot het vermogen van zijn onderneming. De verkoopwinst van € 1.800.000 moet worden aangemerkt als winst uit onderneming. Op grond van gemaakte afspraken naar aanleiding van het boekenonderzoek rekent de rechtbank de winst volledig toe aan X. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 3 september