Erflater was op 1 januari 2014 eigenaar van een woning in de gemeente Zederik en een perceel van 3220 m². Tussen de woning in het dorp en het perceel in het buitengebied liggen diverse woningen en zijstraten. Het perceel heeft een agrarische bestemming en is deels in gebruik als boomgaard. De heffingsambtenaar bakent de onroerende zaken af als twee WOZ-objecten. Het perceel beschouwt hij als niet-woning en hij legt hiervoor een aanslag OZB-eigenarenbelasting op tegen het hoge OZB-tarief en tevens een aanslag gebruikersbelasting. Belanghebbenden (de erven van erflater) stellen dat de woning en het perceel een samenstel vormen en voor dit samenstel het lagere eigenaren OZB-tarief voor woningen geldt en een vrijstelling voor de gebruikersbelasting. Indien geen sprake is van een samenstel, betogen belanghebbenden dat het perceel op zichzelf aangemerkt kan worden als een woning als bedoeld in art. 220a Gemeentewet.
De Hoge Raad oordeelt dat de woning van X en het op enige afstand gelegen perceel voor de Wet WOZ geen samenstel vormen. Bij de beoordeling of samenstelvorming mogelijk is, moeten alle omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking worden genomen (vgl. HR 13 november 2009, nr. 07/11917, BNB 2010/12). Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van beide objecten en de omstandigheid dat zij afzonderlijk van elkaar verkocht kunnen worden. Daarmee heeft het hof kennelijk verworpen de stelling van belanghebbenden dat het perceel dienstbaar is aan de woning. Aldus gelezen geeft de uitspraak van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De uitspraak is ook niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. De Hoge Raad oordeelt vervolgens dat het hof mogelijk ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het perceel voor de OZB een niet-woning vormt. Het hof heeft geoordeeld dat (enkel) het op het perceel aanwezige tuinhuis dient tot woning. Omdat dit tuinhuis geen waarde vertegenwoordigt, wordt volgens het hof niet voldaan aan de eis dat het perceel voor ten minste 70% dient tot woning. Het hof heeft hiermee echter miskend dat niet alleen de waarde van de tot woning dienende opstal in aanmerking moet worden genomen, maar tevens de waarde van de ondergrond en van de volledig aan de bewoning dienstbare delen zoals tuinen, garages en schuren. Volgt verwijzing naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 16 en 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 17 juli