De heer X laat op 5 juni 2013 zonnepanelen installeren op zijn privéwoning. De factuur met € 1.533 aan btw is gedateerd 29 mei 2013. Vanaf de datum van installatie wordt tegen vergoeding energie geleverd aan de energiemaatschappij. Naar aanleiding van het Fuchs-arrest (HvJ EU 20 juni 2013, nr. C-219/12, V-N 2013/19.22) meldt X zich op 20 december 2013 aan als btw-ondernemer. De inspecteur verklaart het bij de eerste aangifte gedane verzoek om btw-teruggaaf niet-ontvankelijk, aangezien X zich te laat als ondernemer heeft aangemeld en het beleid van de Belastingdienst naar aanleiding van het Fuchs-arrest geen terugwerkende kracht kent. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat aan het Fuchs-arrest wel terugwerkende kracht toekomt, aangezien alleen het HvJ EU kan beslissen over beperkingen in de tijd die voor een door hem gegeven uitlegging hebben te gelden (zie HvJ EU 21 december 2016, nr. C-154/15, Naranjo, ECLI:EU:C:2016:980). De inspecteur heeft in strijd gehandeld met het EU-doeltreffendheidsbeginsel door aan X geen aangiftebiljet uit te reiken dat (mede) betrekking had op (een deel van) het tweede kwartaal van 2013. X heeft binnen de door de inspecteur gestelde termijn aangifte gedaan, zodat het verzoek om teruggaaf tijdig is gedaan. Het standpunt van de inspecteur dat het verzoek om teruggaaf te laat is ingediend, namelijk niet binnen één maand na het tijdvak waarin het recht is ontstaan of niet binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarin het is ontstaan, is onjuist. Andere startende ondernemers worden deze termijnen namelijk ook niet tegengeworpen. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 31
Wet op de omzetbelasting 1968 7