Aan de heer X is over 2010 een btw-naheffingsaanslag en een verzuimboete opgelegd. De aanleiding hiervan was dat uit zijn IB-aangifte over 2010 bleek dat de btw-schuld eind 2010 hoger was dan wat aan btw was aangegeven. De aanslag heeft als dagtekening 28 december 2015. Volgens X heeft hij de aanslag pas op 5 januari 2016 ontvangen, zodat de inspecteur aannemelijk moet maken dat de aanslag tijdig ter post is bezorgd (zie HR 18 april 2014, nr. 13/04796, V-N 2014/20.4).
Rechtbank Den Haag oordeelt dat met een intern verzendrapport van de Belastingdienst voldoende aannemelijk is gemaakt dat de aanslag behoorde tot een partij van ruim 40.000 documenten die op 22 december 2015 is aangeboden bij PostNL. X beroept zich vergeefs op de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 23 december 2014, nr. 12/00343, V-N 2015/13.2.5. Er is namelijk geen reden om te twijfelen aan de vastleggingen in de systemen van de Belastingdienst. Bovendien stelt X de aanslag op (dinsdag) 5 januari 2016 te hebben ontvangen en 4 januari 2016 was de eerste werkdag van de Belastingdienst. Het is dus aannemelijk dat de aanslag in ieder geval vóór 1 januari 2016 aan X is toegezonden en tijdig op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De niet onderbouwde stelling dat het bedrag van de aanslag onjuist is, wordt gepasseerd. Het beroep van X is ook ten aanzien van de boete ongegrond. Met de blote stelling van X dat zijn administrateur alle zaken regelt, is afwezigheid van alle schuld (avas) namelijk niet aannemelijk gemaakt.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67c
Algemene wet inzake rijksbelastingen 11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 17 juli