X is eigenaar van een in 1970 gebouwde twee-onder-één-kapwoning met een garage en een carport. De heffingsambtenaar stelt de waarde naar waardepeildatum 1 januari 2019 vast op € 421.000. X staat een waarde voor van € 365.000. Rechtbank Gelderland verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat partijen beide niet zijn geslaagd in hun bewijslast en stelt de waarde in goede justitie vast op € 410.000. De door de heffingsambtenaar gekozen vergelijkingsobjecten zijn voldoende vergelijkbaar, maar er is onvoldoende rekening gehouden met de kostencalculatie van een bouwbedrijf, waarin gedetailleerd is opgenomen dat noodzakelijke c.q. basisaanpassingen om woning op een enigszins gemiddeld niveau te brengen (afgerond) € 38.000 kosten, en dat het in goede staat brengen van de woning ten minste het dubbele van dit bedrag zou gaan kosten. Het door X overgelegde rapport prijsontwikkeling woningen van een lokale makelaar wordt door de rechtbank terzijde geschoven. Het rapport geeft slechts een indicatieve trend op provincieniveau die geen directe relatie met een individuele woning heeft. Het hof stelt de kostenvergoeding voor de deskundige vast conform het door X gevraagde op 4 uur à € 130 per uur voor de werkzaamheden in beroep en 2,5 uur à € 130 per uur voor de werkzaamheden in hoger beroep.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden