In navolging op uitspraken van de rechtbank en het hof oordeelt de Hoge Raad dat een beperkte gemeenschap van goederen kan bestaan uit één vermogensbestanddeel en dat een voltooide vermogensverschuiving [schenking] pas kan worden vastgesteld bij einde van de huwelijksgemeenschap.
De zaak verloopt als volgt. Begin september 2008 stort de man € 10.000.000 op een en/of-rekening ten name van hemzelf en zijn aanstaande echtgenoot. Het huwelijk vindt plaats op 22 september 2008. De echtgenoten zijn huwelijkse voorwaarden aangegaan die inhouden dat alle tegenwoordige en toekomstige goederen zijn uitgesloten van de wettelijke algemene gemeenschap. Uitsluitend de genoemde en/of-rekening valt in de beperkte gemeenschap van goederen.
Eind 2012 overlijdt de man en de belastinginspecteur legt aan de vrouw een navorderingsaanslag schenkbelasting op in verband met een vermeende schenking van € 5.000.000 in 2008. De vrouw is het hier niet mee eens en legt de zaak voor aan de rechter.
In eerste instantie oordeelt Rechtbank Gelderland dat er geen sprake is van een schenking. De en/of-rekening behoort tot een beperkte gemeenschap en er is pas sprake van een vermogensovergang op het moment dat de beperkte gemeenschap wordt opgeheven. Omdat de vrouw dit niet zelfstandig kan doen, is er geen voltooide vermogensoverdracht en daarom geen schenking in 2008. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd.
In tweede instantie buigt Hof Arnhem-Leeuwarden zich over de zaak en komt tot dezelfde conclusie. Het hof verwijst daarbij naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 28 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY1786 voor de norm van voltooid zijn van de vermogensverschuiving en naar Hoge Raad 17 maart 1971, ECLI:HR:1971:AX5018 waarin het wijzigen van de huwelijksvoorwaarden van koude uitsluiting naar algehele gemeenschap van goederen in het zicht van overlijden ook geen schenking is.
De staatssecretaris gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het gelijk is aan de vrouw.
Belang voor de praktijk
Het zou opvallend zijn geweest als de Hoge Raad tot een andere conclusie zou zijn gekomen gelet haar eigen uitspraak van 17 maart 1971. In art.1 Successiewet 1956 (SW 1956) is bepaald dat schenkbelasting wordt geheven over al hetgeen krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde. Voor de definitie van het begrip schenking wordt verwezen naar art. 7:186 Burgerlijk Wetboek (BW):
“Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Zolang degene tot wiens verrijking de handeling strekt, de prestatie niet heeft ontvangen, noch daarop aanspraak kan maken, worden handelingen als bedoeld in de eerste volzin niet beschouwd als gift.”
Als niet aan de voorwaarden is voldaan, is er geen voltooide vermogensoverdracht en dus ook geen schenking. Het is dan ook niet vreemd dat de conclusie van de Hoge Raad in deze zaak in lijn is met de wet en eerdere jurisprudentie. Daarbij is wel terdege van belang welke afspraken in de huwelijkse voorwaarden over de beperkte gemeenschap zijn vastgelegd. In deze voorwaarden was bijvoorbeeld geen minimumbedrag ten aanzien van de en/of-rekening opgenomen en ten wiens laste de aanzuivering zou komen waardoor geen sprake is geweest van een voltooide vermogensverschuiving. Huwelijkse voorwaarden? Het blijft maatwerk.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws