Met de nieuwe aansprakelijkheid van begunstigden is het invorderingsarsenaal van de Belastingdienst wederom uitgebreid. De maatregel is gezien het doel zinloos en bevat met een bijbehorend bewijsvermoeden ook nog eens een extra venijnige staart. In de ogen van fiscaal advocaat Arthur Kan is dit bewijsvermoeden 'flauw' en een onnodig zware last voor de goedwillende begunstigde.
Aansprakelijkheid van begunstigden
Sinds 1 januari 2019 is de Invorderingswet opgesierd met de nieuwe aansprakelijkheid van begunstigden. Aan de maatregel is terugwerkende kracht verleend tot 18 september 2018. De nieuwe aansprakelijkheidsbepaling moet verhaalsconstructies tegengaan waardoor de Belastingdienst wordt beperkt in zijn verhaalsmogelijkheden. Als een schuldenaar de inning van zijn belastingschuld 'ontduikt' met een onverplichte (rechts)handeling kan de ontvanger deze alsnog verhalen op de begunstigde. De onverplichte handeling moet dan wel leiden tot begunstiging, de ontvanger moet in zijn verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld en zowel de belastingschuldige als de begunstigde moeten wetenschap hebben van deze benadeling.
Onnodig
Kan van KanPiek Fiscale Advocatuur vindt het op zich redelijk om een begunstigde aansprakelijk te stellen als deze op het moment dat hij wordt verrijkt – bijvoorbeeld door een schenking – weet of had kunnen weten dat degene die vermogen aan hem overdraagt belastingschulden heeft. “Gezien het doel, namelijk het tegengaan van (internationale) verhaalsconstructies, is de nieuwe aansprakelijkheid van begunstigden echter zinloos. In internationaal verband is en blijft de ontvanger afhankelijk van de medewerking van buitenlandse Belastingdiensten. Daar verandert de nieuwe aansprakelijkheidsbepaling niets aan. In die zin is de bepaling dan ook een ‘dode’ letter. En in binnenlandse verhoudingen beschikt de ontvanger reeds over een meer dan uitgebreid invorderingsarsenaal.”
Goedwillende begunstigden de dupe
De nieuwe aansprakelijkheidsbepaling is volgens Kan zodanig ruim opgezet dat ook goedwillende begunstigden – zelfs jaren na dato – aansprakelijk kunnen worden gesteld. “Onder onverplichte handelingen waardoor de ontvanger is benadeeld, schaart de wetgever een groot aantal veelvoorkomende situaties waarbij men niet direct aan begunstiging denkt, zoals het uitkeren van dividend, het verstrekken van zekerheid en het verrichten van een prestatie tegen verrekening. Bij aansprakelijkheidsbepalingen gebeurt het helaas vaker dat goedwillenden door het te brede bereik de dupe zijn. De bestuurdersaansprakelijkheid is een sprekend voorbeeld. Deze aansprakelijkheidsbepaling was bedoeld om evidente wanbestuurders aan te pakken. Door de ruime opzet moeten helaas ook, of met name, niet-wanbestuurders op hun hoede zijn, want het niet rechtsgeldig melden van betalingsonmacht wordt als voldoende geacht voor persoonlijke aansprakelijkheid.”
Ook staatssecretaris Snel van Financiën erkent tijdens de parlementaire behandeling dat het bereik van de nieuwe aansprakelijkheid van begunstigden groter kan zijn dan enkel verhaalsconstructies. Hij geeft aan niet te kunnen garanderen dat de aansprakelijkheidsbepaling enkel dergelijke constructies aanpakt. Om de ontvanger te helpen in zijn werk zijn objectieve factoren in het leven geroepen.
Bewijsvermoeden
Omdat al snel sprake is van een onverplichte handeling waardoor de ontvanger is benadeeld, is de ‘wetenschap van benadeling’ volgens Kan de belangrijkste voorwaarde voor aansprakelijkheid. “Het is aan de ontvanger om dat te bewijzen maar omdat die bewijslast lastig is, helpt de wetgever de ontvanger een extra handje met een wettelijk bewijsvermoeden. Hierdoor wordt wetenschap van benadeling vermoed als de ontvanger aannemelijk kan maken (1) dat sprake is van een verhaalsconstructie, (2) de onverplichte handeling die tot benadeling heeft geleid verricht is in of na het tijdvak waarin de materiële belastingschuld is ontstaan en (3) de belastingschuldige en begunstigde gelieerde partijen zijn.”
Venijnige staart
De helpende hand aan de ontvanger reikt extra ver want het venijn zit in de staart van de ‘wetenschap van benadeling’, waarschuwt Kan. “In het eindejaarsbesluit van 19 december 2018 is namelijk vastgelegd dat als twee of meer van de in het besluit opgenomen omstandigheden zich voordoen, er in ieder geval aannemelijk is dat sprake is van een verhaalsconstructie. Het gaat dan bijvoorbeeld om de omstandigheid dat zowel de materiële belastingschuld ten tijde van de benadelende handeling als de totale begunstiging meer bedraagt dan € 100.000. Ook het feit dat de verschuldigde belasting waarvoor de begunstigde aansprakelijk is gesteld ten minste 30% afwijkt van de door de belastingschuldige aangegeven belasting is een kwalificerende omstandigheid.”
De genoemde omstandigheden hebben veelal niets van doen met een verhaalsconstructie. Kan noemt als voorbeeld de passieve aanmerkelijkbelanghouder die een dividenduitkering krijgt van meer dan € 100.000. “Het is goed voorstelbaar dat hij op dat moment niet wist dat de uitkerende bv materieel een belastingschuld had van meer dan € 100.000 die ten minste 30% afwijkt van de door de bv aangegeven belasting. Als dan jaren later navordering van de belastingschuld niet slaagt, kan de goedwillende passieve aanmerkelijkbelanghouder als begunstigde aansprakelijk worden gesteld. Er is namelijk sprake van een onverplichte handeling, waardoor de ontvanger is benadeeld in zijn verhaal en de wetenschap van benadeling wordt vermoed door de buitenwettelijke, geobjectiveerde omstandigheden uit het uitvoeringsbesluit. Wat mij betreft staat dit haaks op de eigenlijke bedoelingen van de aansprakelijkheidsbepaling.”
Tegenbewijs
Gelukkig heeft de begunstigde altijd nog de mogelijkheid om het bewijsvermoeden van wetenschap van benadeling te weerleggen. Volgens Kan is dit echter bepaald geen sinecure. “Van de begunstigde wordt verwacht dat hij zich een beeld vormt van de financiële positie van de belastingschuldige ten tijde van de begunstiging. Maar wat kun je van de genoemde passieve aanmerkelijkbelanghouder te goeder trouw verwachten als de navorderings-of naheffingsaanslag pas geruime tijd na de begunstiging wordt vastgesteld? Is een ontkenning van de begunstigde dat hij ten tijde van de begunstiging niet bekend was met de materiële belastingschuld van de belastingschuldige dan voldoende? Wat mij betreft zou dit wel het geval moeten zijn en dient de ontvanger heel terughoudend te werk te gaan.”
Flauw
In de ogen van Kan is het bewijsvermoeden ‘flauw’ en een onnodig zware last voor de te goeder trouw zijnde begunstigde. “Als sprake is van een onverplichte handeling volsta er dan mee dat de ontvanger moet bewijzen dat sprake is van een verhaalsconstructie en roep niet ook nog allerlei bewijsvermoedens in het leven. Dergelijke bewijsvermoedens treffen namelijk heel veel situaties die niets van doen hebben met verhaalsconstructies.”
Kan hoopt dat er een einde komt aan de stroom van aansprakelijkheidsbepalingen. “De wetgever kan zijn energie en tijd beter steken in een effectief invorderingssysteem om belastingschulden in te vorderen bij de in het buitenland woonachtige belastingschuldige in plaats van allerlei aansprakelijkheidsbepalingen met bewijsvermoedens te blijven optuigen om de schulden te verhalen op derden.”
Bron: Redacteur Marit Muller