De Hoge Raad oordeelt dat de afkoopsom van voorhuwelijks pensioen tot het privévermogen van de oud-deelnemer behoort.
De zaak (13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1180) verloopt als volgt. Een man en een vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Tijdens het huwelijk heeft de man zijn pensioen afgekocht dat hij voor het huwelijk heeft opgebouwd. De afkoopsom gebruikt hij voor de aankoop van een gezamenlijke woning. Man en vrouw gaan van echt scheiden. Tussen hen is in geschil of de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap.
Volgens de Hoge Raad heeft de man inderdaad recht op een vergoedingsrecht. Als het pensioen niet zou zijn afgekocht, wordt de voorhuwelijkse aanspraak op ouderdomspensioen niet verevend. Op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) wordt immers uitsluitend de aanspraak op ouderdomspensioen verevend die tijdens het huwelijk is opgebouwd. Volgens de Hoge Raad strookt het met de ratio van de Wet VPS om een afgekochte pensioenaanspraak bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap op een zo veel mogelijk gelijke wijze in aanmerking te nemen als niet-afgekochte pensioenrechten. Dit betekent dat het bedrag van de afkoopsom tot het privévermogen van de man moet worden gerekend. Hij heeft dan ook door de investering in de woning voor dat bedrag een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap.
Belang voor de praktijk
Pensioenaanspraken vallen buiten de huwelijksgoederengemeenschap (art. 1:94 BW). Wel moet er pensioenverevening plaatsvinden voor de tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. Aangezien het hier om voorhuwelijks pensioen gaat, wordt deze aanspraak niet geraakt door pensioenverevening. De Hoge Raad oordeelt nu dat de afkoopsom van het pensioen dan tot het privévermogen van de man moet worden gerekend. Maar wat nu als partijen de toepassing van de Wet VPS bij scheiding hadden uitgesloten?
In de praktijk wordt wel verdedigd dat de pensioenaanspraken – óók de voorhuwelijkse aanspraken – dan terugvallen in de verrekeningssystematiek van het Boon/Van Loon-arrest (Hoge Raad 27 november 1981, nr. 11708, NJ 1982/503). Het komt er op neer dat de waarde van de pensioenaanspraak in dat geval tussen echtgenoten verdeeld moet worden. Zou dat er in deze casus dan toe hebben geleid dat de voorhuwelijkse afkoopsom óók verdeeld had moeten worden? Overigens moet gezegd worden dat het standpunt dat er bij uitsluiting van de Wet VPS conform Boon/Van Loon verrekend moet worden niet onomstreden is.
Uit de hofuitspraak blijkt dat het gaat om een afkoopsom voor (uitsluitend) ouderdomspensioen. Maar wat nu als het ook gaat om een afkoopsom voor opgebouwde aanspraken op partnerpensioen? Voor zover van dat laatste sprake is, moet mogelijk geconcludeerd worden dat er in zoverre geen sprake is van privévermogen van de man. Het bijzonder partnerpensioen dat een partner bij echtscheiding meekrijgt, omvat immers óók de voorhuwelijkse aanspraken hierop. Zou de afkoopsom voor deze aanspraak dan, de lijn van de Hoge Raad volgend, tot het privévermogen van de vrouw moeten worden gerekend?
De Hoge Raad oordeelt dat het vergoedingsrecht is ontstaan voor 1 januari 2012. Dat leidt tot een nominaal vergoedingsrecht. Zou het vergoedingsrecht op of na 1 januari 2012 zijn ontstaan dan zou de beleggingsleer van toepassing zijn geweest op het vergoedingsrecht. Dit houdt in dat het vergoedingsrecht meebeweegt met de waardeontwikkeling van het goed waarin de afkoopsom is belegd. In deze zaak is de afkoopsom belegd in een woning in Frankrijk. Zou die in waarde zijn verdubbeld, dan is het vergoedingsrecht ook twee keer zo hoog geworden. Bij waardehalvering geldt dat het vergoedingsrecht dan ook gehalveerd is.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Huwelijksvermogensrecht