Is de fiscale wetgever doorgeschoten met het bestrijden van (in zijn ogen) onwenselijke structuren? En kunnen dergelijke structuren steunen op een deugdelijke erfrechtelijke basis? Op 29 september 2015 promoveert dhr. G.G.B. Boelens op zijn proefschrift "Het legaat, de wisselwerking tussen civiel en fiscaal recht".
Wat is de wisselwerking tussen het erfrecht en de Successiewet 1956 in het kader van het legaat? Wat is onder het regime van de per 1 januari 2010 vernieuwde Successiewet 1956 nog de betekenis van in de notariële praktijk gehanteerde fiscale structuren waarbij het legaat een centrale rol speelt? Is de fiscale wetgever doorgeschoten met het bestrijden van (in zijn ogen) onwenselijke structuren? En kunnen dergelijke structuren steunen op een deugdelijke erfrechtelijke basis? Op 29 september 2015 promoveert dhr. G.G.B. Boelens op zijn proefschrift "Het legaat, de wisselwerking tussen civiel en fiscaal recht".
Door middel van een legaat kent de erflater in zijn testament aan iemand een vorderingsrecht toe. Meestal dient het legaat een zuiver civielrechtelijk doel: de erflater wil een geldbedrag of een bepaald goed (zoals zijn auto) aan de legataris doen toekomen. Het legaat leent zich bij uitstek ook voor het creëren van allerlei fiscaal ingegeven structuren, zoals het proberen een optimale spreiding van de erfrechtelijke verkrijgingen over de verkrijgers te bewerkstelligen zodat erfbelasting bespaard wordt. Zo kan in een testament een legaat aan een kleinkind zijn opgenomen ter grootte van het ten tijde van het overlijden van de erflater voor een kleinkind vrijgestelde bedrag in de Successiewet 1956. Op deze manier wordt tevens rekening gehouden met fiscale veranderingen die zich voordoen na het maken van het testament. Ook valt te denken aan een legaat aan de langstlevende echtgenoot van de goederen van de nalatenschap die hij kiest (een keuzelegaat). In de fiscaal-notariële praktijk zijn daarom flexibele testamentvormen ontwikkeld waarin het legaat een centrale rol speelt. In deze testamentvormen wordt onder andere gebruik gemaakt van de civielrechtelijke mogelijkheid om een niet in de nalatenschap aanwezig geldbedrag of niet tot de nalatenschap behorende goederen te legateren, zoals bij zogeheten ik-opa-testamenten en turbotestamenten.
In dit onderzoek wordt nagegaan wat de civielrechtelijke grenzen aan de mogelijkheden van het legaat zijn met het oog op de in de fiscaal-notariële praktijk gehanteerde structuren, alsmede wat de betekenis is van dergelijke structuren onder het regime van de in 2010 vernieuwde Successiewet. Op basis daarvan concludeert Boelens onder meer dat artikel 10 van de Successiewet resulteert in een ‘overkill' aan heffing van erfbelasting. Hij stelt voor om een nieuw artikel 10a Successiewet te maken waarin de toepasselijkheid van artikel 10 SW wordt geregeld als de erflater op grond van een testament van een naast familielid eigen vermogen heeft omgezet in vruchtgebruik. Tot slot geeft het onderzoek een overzicht van de rechtsfiguren legaat en last, waarbij (ook) de ontwikkeling van die rechtsfiguren onder het Romeinse recht, onder het Burgerlijk Wetboek 1838 en onder de voorloper van de Successiewet 1956 wordt besproken.
Promotores
Prof.mr. W.G. Huijgen, prof.dr. F. Sonneveldt
Bron: Leiden Law School
7