Man en vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en scheiden in 1985. Het pensioen is destijds niet gedeeld. De rechter oordeelt dat pensioenverrekening niet voor het verleden hoeft plaats te vinden maar wel voor de toekomst.
De zaak (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3623) verloopt als volgt. Man en vrouw trouwen in 1964 in gemeenschap van goederen. Gedurende het huwelijk bouwt de man pensioen op bij het ABP. In 1985 scheiden zij en vergeten bij de financiële afwikkeling van het huwelijk het pensioen te delen. Pas nadat haar schoondochter daarover een opmerking maakt, eist de vrouw in 2015 de helft van het ouderdomspensioen op, conform de uitgangspunten van het arrest Boon/Van Loon (Hoge Raad 27 november 1981). De vrouw is dan inmiddels 77 jaar oud en haar ex-man 75 jaar oud. De man ontvangt al 10 jaar pensioen.
In eerste aanleg wijst de rechtbank de tot de echtscheidingsdatum opgebouwde pensioenaanspraken toe aan de man. Het reeds uitgekeerde pensioen hoeft niet verrekend te worden omdat er sprake is van rechtsverwerking. Maar dat geldt niet voor het nog uit te keren pensioen. Omdat er vanaf 1 februari 2015 geen sprake meer is van onredelijke benadeling van de man veroordeelt de rechtbank de man om vanaf dat moment een deel van het maandelijks te ontvangen pensioen door te betalen aan de vrouw. De man is het daar niet mee eens en stelt dat er ook voor het vanaf 1 februari 2015 uit te keren pensioen sprake is van rechtsverwerking.
In hoger beroep stelt het hof vast dat ook bij gewezen echtgenoten het beginsel van redelijkheid en billijkheid geldt. Man en vrouw hebben niet geweten dat het pensioen gedeeld moest worden. De gevolgen van deze onwetendheid kunnen niet uitsluitend voor rekening en risico van één van partijen komen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
Belang voor de praktijk
Met zijn stelling dat er sprake is van rechtsverwerking doet de man een beroep op de zogeheten 'beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid'. Het feit dat de vrouw pas na 30 jaar pensioendeling vordert, is niet voldoende om te concluderen tot rechtsverwerking. Op grond van het arrest Hoge Raad 29 september 1995 (NJ 1996, 89) kan een beroep op rechtsverwerking slagen indien er bijzondere omstandigheden zijn:
- waardoor de man er op mocht vertrouwen dat de vrouw haar aandeel niet meer zou opeisen; of
- als gevolg waarvan de positie van de man onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard als de vrouw haar aanspraak alsnog geldend zou maken.
Of een beroep op rechtsverwerking zal slagen, is dus sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Zie voor een zaak waarin geen sprake is van rechtsverwerking: Hof Arnhem-Leeuwarden van 23 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5354. Zie voor een zaak waarin wel sprake is van rechtsverwerking: Hof Den Haag van 29 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1873.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Huwelijksvermogensrecht