Met een aangekondigde overgangsmaatregel tracht staatssecretaris Snel (Financiën) voor het mkb de spoedreparatie voor de fiscale eenheid enigszins te verzachten. Helaas bevat deze maatregel nog teveel losse eindjes. Van een succesvolle missie kan dan ook nog niet worden gesproken.

Overgangsmaatregel

Op 20 april kondigde de staatssecretaris zijn tegemoetkoming aan het mkb aan. Met een overgangsmaatregel regelt Snel dat als de antiwinstdrainagebepaling van artikel 10a Wet Vpb 1969 binnen de fiscale eenheid van toepassing is, de renteaftrekbeperking tot en met 31 december 2018 – onder strenge voorwaarden − niet aan de orde is voor het mkb. Met name het RB had hier uitdrukkelijk om verzocht. De beroepsorganisatie van belastingadviseurs reageert dan ook verheugd met dit positieve handgebaar. De staatssecretaris zet wel fors lager in dan wellicht gehoopt.

De overgangsmaatregel is namelijk tijdelijk, kent een relatief bescheiden drempel en gaat gepaard met de nodige strikte voorwaarden. Zo mag de rente op alle 10a-groepsschulden tezamen per twaalf maanden niet meer bedragen dan € 100.000. Bij overschrijding komt deze drempel direct te vervallen. Bovendien is het een tijdelijke tegemoetkoming tot en met 31 december 2018 die alleen geldt voor een op 25 oktober 2017 vóór 11.00 uur bestaande 10a-schuld met bijbehorende 'besmette rechtshandeling'. En dan heeft de inspecteur ook nog een tegenbewijsmogelijkheid om ongewenste toepassing van de overgangsmaatregel tegen te gaan.

Suggesties

Met de overgangsmaatregel biedt Snel het mkb de mogelijkheid de komende maanden een oplossing te vinden voor binnen de fiscale eenheid bestaande 10a-groepsschulden. In eerdere antwoorden op Kamervragen over de spoedreparatie voor de fiscale eenheid deed de staatssecretaris al twee oplossingssuggesties. Hij opperde het aanpassen van de financiering (omzetten in kapitaal). Een andere suggestie is een juridische fusie tussen de vennootschappen die deel uitmaken van de fiscale eenheid. Jeroen van Strien (hoofd bureau vaktechniek van PKF Wallast en universitair docent fiscaal recht aan de VU) waarschuwt dat beide oplossingsmogelijkheden niet van de ene op de andere dag zijn gerealiseerd. “Ik kan me voorstellen dat niet alle fiscale eenheden op de dag van aankondiging van de spoedreparatie (25 oktober 2017) en masse zijn gestart met de omzetting van vreemd vermogen in eigen vermogen. Tot het moment van omzetting kunnen bestaande fiscale eenheden dus geraakt worden door de spoedreparatie die nog niet eens het wetgevingsdaglicht heeft gezien. Dat geldt ook voor de oplossing van een juridische fusie binnen de fiscale eenheid. Deze telt pas op het fusiemoment, kent daarnaast de nodige civielrechtelijke implicaties en werkt niet altijd.”

Van Strien vervolgt: “Een juridische fusie om de spoedreparatie te pareren werkt als de partij die de vordering houdt, fuseert met de partij die de 10a-schuld houdt en andersom. Het werkt echter niet als binnen de fiscale eenheid de twee vennootschappen fuseren waarop de ‘besmette rechtshandeling’ ziet. Als dochter dividend uitkeert aan moeder en die twee fuseren, terwijl een andere vennootschap binnen de fiscale eenheid de 10a-lening heeft verstrekt, blijft in mijn optiek de antiwinstdrainagebepaling van toepassing. Het verband tussen de ‘besmette rechtshandeling’ en de schuld is dan met een fusie niet af te schudden.

Verder merkt Van Strien op dat het omzetten van vreemd vermogen in eigen vermogen en een juridische fusie beiden ook serieuze juridische en economische implicaties kunnen hebben. “Een holdingstructuur kan bijvoorbeeld gewenst zijn om zo overtollige gelden uit de risicosfeer te halen.”

‘Alles of niets’-maatregel

De in de overgangsmaatregel opgenomen drempel is voer voor discussie. De drempel van € 100.000 aan renten op alle 10a-schulden tezamen is niet alleen relatief laag, maar het is ook een ‘alles of niets’-maatregel. Bij € 100.001 is – tegenbewijs daargelaten – alle 10a-rente niet aftrekbaar. “Slechts het kleine mkb zal hierdoor werkelijk een tijdelijke administratieve lastenverlichting ervaren”, aldus Van Strien.”Het grotere mkb met interne financieringen, zal toch moeten gaan kijken of men aanloopt tegen de drempel. Om het volledige mkb tegemoet te komen had de staatssecretaris beter kunnen aansluiten bij bestaande mkb-uitzonderingen in de Wet Vpb 1969, zoals de € 750.000-drempel aan bovenmatige deelnemingsrente van artikel 13l of de € 1 miljoen mkb-rentedrempel van artikel 15ad.”

Losse eindjes

De overgangsmaatregel bevat de nodige losse eindjes. Zo speelt de vraag waarom het drempelbedrag geldt per twaalf maanden en niet per (boek)jaar. Onduidelijk is ook of het drempelbedrag per vennootschap van de fiscale eenheid geldt of voor de fiscale eenheid als geheel. Volgens Van Strien werkt het laatste geval complex uit. “Een drempelbedrag per vennootschap is niet alleen eenvoudiger te bepalen, maar ook rechtvaardiger. Als voor de spoedreparatiemaatregelen moet worden gedaan als ware er geen fiscale eenheid, dan is het ook logisch om per vennootschap een drempel te hanteren en niet voor de fiscale eenheid als geheel.”

Kritiek op tegenbewijsmogelijkheid

Van Strien is kritisch op de tegenbewijsmogelijkheid in de overgangsmaatregel, waarmee de inspecteur kan aantonen dat de schuld of de daarmee verband houdende rechtshandeling zijn opgezet vanuit onzakelijke overwegingen. “Aan de ene kant snap ik dat de staatssecretaris excessen wil bestrijden. Aan de andere kant heeft de fiscale eenheidpraktijk bestaande groepsschulden met dito rechtshandelingen nooit bewust als winstdrainagestructuren opgezet. De 10a-problematiek speelde immers niet binnen de fiscale eenheid. Enige coulance in de vorm van een toezegging van de staatssecretaris dat de Belastingdienst zéér terughoudend zal omgaan met deze tegenbewijsmogelijkheid is dan ook op z’n plaats.“

Het lijkt Van Strien ook redelijk om met de nodige welwillendheid te kijken naar het toepassen van één van de twee tegenbewijsregelingen door belastingplichtigen die niet vallen onder de overgangsmaatregel. “Volgens mij zou de tegenbewijsregeling van de zakelijke overwegingen opgenomen in artikel 10a, derde lid, onderdeel a ,Wet Vpb 1969 normaliter soelaas moeten bieden. Van belang is wel dat de Belastingdienst deze benadering ook deelt. Ook gelet op de belangen in het mkb, zullen namelijk maar weinig belastingplichtigen een gang naar de rechter zien zitten. Tegelijkertijd dient de uitvoering van de Wet in overeenstemming te blijven met het Europees recht.”

Belastingrente

De aangekondigde spoedreparatie zal voor een aantal fiscale eenheden leiden tot een hogere Vpb-heffing. Hier nu al op inspelen om de bijbehorende 8%-belastingrente te ontkomen, is echter schier onmogelijk. Het wetsvoorstel over de spoedreparatie is namelijk nog steeds niet ingediend. Op de aankondiging van 25 oktober 2017, 11.00 uur na weet de praktijk tot op de dag van vandaag niet exact wat de spoedreparatie behelst. Van Strien zou het uitermate ‘unfair’ vinden als de Belastingdienst extra belastingrente in rekening brengt aan fiscale eenheden. “Belasting wordt geheven krachtens wet. Dan mag je ook verwachten dat belastingrente wordt geheven krachtens wet. Aangezien voor de spoedreparatie het wetgevingstraject nog niet eens is gestart, is ook voor wat betreft de belastingrente coulance op z’n plaats.”

Extra budgettaire derving?

Tot slot heeft Van Strien nog een brandende vraag over de spoedreparatie. “Heeft de staatssecretaris al stilgestaan bij het risico van een extra budgettaire derving door werking van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting? Maximale voordeel van dit tariefopstapje is € 10.000 per vennootschap.” Volgens de staatssecretaris zijn er ongeveer 100.000 fiscale eenheden met in totaal circa 200.000 gevoegde dochtermaatschappijen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de spoedreparatiemaatregelen in principe geen effect hebben op het aantal in te dienen aangiftes, het aantal aanslagen, enzovoort. Wel leiden de spoedreparatiemaatregelen ertoe dat meer transacties te beoordelen zijn, omdat een aantal regelingen in de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting moet worden toegepast alsof er geen fiscale eenheid is.

Van Strien geeft aan dat de spoedreparatie daarom niet leidt tot een directe budgettaire derving, maar wel tot een indirecte derving als gevolg van gedragseffecten. “Dat straks voor bepaalde Vpb-bepalingen moet worden gedaan alsof de fiscale eenheid niet bestaat, wil nog niet zeggen dat dit de aangifteplicht van de fiscale eenheid als geheel doorbreekt. Maar als door de spoedreparatie het fiscale eenheidsregime nog maar beperkt voordeel oplevert, zullen veel belastingplichtigen met het oog op het tariefopstapje gaan ontvoegen. Ik vraag mij af of de staatssecretaris met deze verwachte gedragseffecten budgettair rekening houdt. De maximale derving bedraagt namelijk € 2 miljard! Dit is het geval als voor alle dochtermaatschappijen wordt gekozen voor ontvoeging uit de fiscale eenheid. Nu zal dat niet direct gebeuren, maar ik kan mij goed voorstellen dat veel belastingplichtigen het voordeel dat ze, ondanks de spoedreparatie, nog (kunnen) hebben van de fiscale eenheid gaan afwegen tegen het voordeel van een tariefopstap.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Focus: Focus

1

Gerelateerde artikelen