Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de op één dag gepasseerde akten van schenking voor de toepassing van de Successiewet 1956 niet als één schenking worden gezien. Er is geen sprake is van schenking van een periodieke uitkering.
De zaak (17 april 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1845) verloopt als volgt. Een man krijgt van zijn ouders een vijftal schenkingen van ieder € 10.000. De schenkingen zijn vastgelegd in vijf afzonderlijke notariële schenkingsakten. Alle akten zijn op één dag bij de notaris gepasseerd. De schenkingen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde dat de langstlevende van de ouders/schenkers in leven is op het tijdstip van de betreffende schenking.
De Belastingdienst is van mening dat de samenhang tussen de schenkingen zodanig is dat er sprake is van de schenking van een periodieke uitkering. Met als gevolg een aanslag schenkbelasting over de waarde van de vijf schenkingen. De man is het hier niet mee eens en legt de zaak voor aan de rechter.
In zijn verweer geeft de inspecteur aan dat er een samenhang bestaat tussen de verschillende akten waardoor feitelijk sprake is van een periodieke uitkering, zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 Successiewet 1956 (SW). De rechter geeft aan dat de schenking van een periodieke uitkering als kenmerk heeft dat in één rechtshandeling een stamrecht wordt geschonken waarbij het totaal aan uit te keren termijnen afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat vijf afzonderlijke rechtshandelingen zijn verricht. Dit onderdeel van het verweer houdt geen stand.
Vervolgens stelt de inspecteur dat als er dan niet feitelijk sprake is van een periodieke uitkering er dan in ieder geval de op één dag gepasseerde vijf akten van schenking voor de toepassing van de SW moeten worden samengevoegd. Er zou sprake zijn van een zogenaamde zelfstandige fiscale kwalificatie. Dit is aan de orde als de fiscale gevolgen (in dit geval het vijf keer toepassen van de jaarlijkse schenkingsvrijstelling) van een rechtshandeling (in dit geval vijf afzonderlijke schenkingen, waarvan vier onder opschortende voorwaarde), strijd opleveren met de fiscale wetgeving.
De rechtbank oordeelt dat er geen plaats is voor een zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie. Artikel 1, lid 9 SW bepaalt immers dat een schenking onder opschortende voorwaarde voor de toepassing van de SW tot stand komt op het moment dat de voorwaarde wordt vervuld. Het beroep van de man is gegrond en de aanslag kan niet in stand blijven.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraak is interessant voor die situaties waarin een familiebanklening is afgesloten.
De familiebanklening maakt vaak onderdeel uit van een financieringsopzet waarbij naast een hypothecaire geldlening bij een professionele geldverstrekker ook van de ouders wordt geleend. In verband met de verstrekkingsnormen komt het dan wel voor dat de professionele geldverstrekker vraagt om een overeenkomst waaruit blijkt dat (een deel van) de verschuldigde rente van de familiebanklening wordt terug geschonken. Daarbij moet voorkomen worden dat er sprake is van de schenking van een periodieke uitkering. Alsdan is er, met uitzondering van de eenmalige toepassing van de jaarlijkse schenkingsvrijstelling, schenkbelasting verschuldigd over de waarde van de periodieke uitkering.
Als de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in stand blijft kan de ‘repeterende schenking’ een passend instrument vormen dat tegemoetkomt aan de ‘terugschenk-eis’ van de professionele geldverstrekker. Bijkomend voordeel is dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de jaarlijkse schenkingsvrijstelling.
In de fiscale literatuur wordt wel aangegeven dat het niet van belang is of de afzonderlijke schenkingen in één akte zijn opgenomen of zijn vormgegeven als verschillende schenkingen in een aantal schenkingsakten. Het verdient aanbeveling om in een voorkomend geval advies in te winnen bij de notaris.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Schenk- en erfbelasting