Een BV heeft onvoldoende middelen om zowel het pensioen van de man als van de vrouw veilig te stellen. De Hoge Raad oordeelt dat het tekort dat de BV heeft, moet worden gedeeld.
De zaak (
Hoge Raad 14 april 2017, NJB 2017/973) verloopt als volgt. Man en vrouw zijn in 1988 gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw is directeur-grootaandeelhouder (dga) in een BV. Zij bouwt pensioen op in eigen beheer.
De rechtbank spreekt in 2010 de echtscheiding uit. Op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) verkrijgt de man recht op een deel van de tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken. De man eist bij het hof dat het deel waarop hij recht heeft wordt afgestort bij een externe verzekeraar. Het hof heeft dit verzoek toegewezen. De vrouw moet een bedrag van € 198.537 - de commerciële waarde van het deel van het pensioen waar de man recht op heeft - afstorten bij een externe door de man te kiezen verzekeraar. De vrouw is het daar niet mee eens en legt het geschil voor aan de Hoge Raad. Zij stelt dat de BV na afstorting van het deel van de man over onvoldoende middelen beschikt om haar aandeel in het pensioen te kunnen uitkeren.
De Hoge Raad constateert dat de Wet VPS het uitgangspunt heeft dat echtgenoten in gelijke mate aanspraak kunnen maken op het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen. Dit uitgangspunt is ook van toepassing als er een afstortplicht bestaat. De afstorting moet dan ook zodanig plaats vinden dat de aanspraken in dezelfde mate zijn verzekerd. Als de BV over onvoldoende middelen beschikt om zowel het pensioen van de man en de vrouw te dekken, dan zal het tekort naar evenredigheid moeten worden gedeeld. De commerciële waarde van het pensioen is daarbij het uitgangspunt.
Belang voor de praktijk
Een vraag die in de praktijk dikwijls speelt, is of er een afstortplicht bestaat. Het hof neemt daarbij het arrest van de Hoge Raad 9 februari 2007 (
Pensioen Jurisprudentie 2009, 73) als uitgangspunt. In dat arrest oordeelt de Hoge Raad (kort samengevat) dat de eisen van redelijkheid en billijkheid doorgaans zullen meebrengen dat de pensioenaanspraak wordt afgestort. De achterliggende gedachte is dat van de vereveningsgerechtigde echtgenoot niet kan worden verlangd dat deze bij voortduring afhankelijk blijft van het beleid van de dga ten aanzien van de BV en het risico moet blijven dragen dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen te zijner tijd niet kan worden betaald.
Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden
5