Het EU-Gerecht heeft in de Nederlandse Starbucks-zaak over staatssteun de Europese Commissie op de vingers getikt. Fiscalist Ciska Wisman spreekt van een voorzichtige maar wel gevoelige tik. Lidstaten kunnen voorlopig opgelucht ademhalen want een Europees zakelijkheidsbeginsel ligt met deze uitspraak (nog) niet in het verschiet. In tegenstelling tot de Europese Commissie mag Nederland daarom best wat positiever zijn over deze ‘overwinning’.
Geen staatssteun
De door de Belastingdienst afgegeven verrekenprijsruling (APA) aan een Nederlands onderdeel van Starbucks is onlangs door het Gerecht van de Europese Unie (EU) niet bestempeld als ongeoorloofde staatssteun (zie ook de hierover verschenen TaxVisions video). Volgens de Europese Commissie leidt de in de APA vastgelegde verrekenprijsmethode wél tot fiscale staatssteun omdat hiermee de winst te laag wordt vastgesteld en niet in lijn is met de economische realiteit. Het resultaat is dat er te weinig belasting wordt betaald en dus sprake is van economische bevoordeling wat een belangrijk criterium is voor staatssteun. Het Gerecht gaat echter niet mee in de verboden staatssteun-claim van de Europese Commissie. Verder oordeelt het Gerecht dat je staatssteun toetst aan nationaal recht en niet aan een niet bestaand EU-zakelijkheidsbeginsel.
Voorzichtig positief
Starbucks is door de ruling niet anders of beter behandeld dan andere bedrijven, zo luidt de reactie van staatssecretaris Snel (Financiën) op de uitspraak. Over het nationale recht gebaseerd op de OESO-richtlijnen versus een niet bestaand EU-zakelijkheidsbeginsel laat hij zich voorzichtig uit met de zin dat het erop lijkt dat het Gerecht Nederland op dit punt geen gelijk heeft gegeven.
De Europese Commissie beraadt zich nog op de uitspraak, alvorens wordt besloten tot mogelijke vervolgstappen. In een persbericht over de Nederlandse Starbucks-zaak en de Luxemburgse Fiat-zaak laat EU-commissaris Margrethe Vestager zich positief uit. Het Gerecht heeft volgens Vestager de aanpak van de Europese Commissie bevestigd om op basis van het zogenoemde ‘arm’s length-principe’ te beoordelen of sprake is van een voordeel onder EU-staatssteunregels.
Nationaal recht voorop
De beide persberichten bestuderend, vindt Wisman (Fiscalist, werkzaam bij Stibbe en docent aan de Universiteit Amsterdam) dat Nederland best wat positiever had mogen zijn over de uitspraak in de Starbucks-zaak en de Europese Commissie wat minder positief. “De Commissie pleit enigszins voor eigen parochie door te doen voorkomen dat een EU-zakelijkheidsbeginsel een materiële toets is voor staatssteun. Het ligt een stuk genuanceerder. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er géén algemeen EU-zakelijkheidsbeginsel bestaat. Het referentiesysteem voor staatssteun is de nationale wet. Daarmee start en eindigt de staatssteuntoets. Met de nationale wet als referentie heeft de Europese Commissie bewegingsvrijheid om binnen bepaalde bandbreedtes haar eigen uitleg van zakelijkheid als instrument te gebruiken. Het Gerecht ziet de zakelijkheidsbenadering van de Commissie dus als een ‘toetsingsinstrument’ en niet als een ‘beginsel’. Wel is het de vraag hoeveel vrijheid de Commissie heeft als het gaat om de inzet van haar eigen visie op zakelijkheid als ‘instrument’ in de staatssteuntoets.”
Wisman verduidelijkt nog dat artikel 107 VwEU – de bepaling die staatssteun verbiedt – niet de grondslag is voor harmonisatie van EU-regels. Deze bepaling geeft alleen aan wat lidstaten níet mogen.
Opluchting
Lidstaten kunnen met de Starbucks-uitspraak van het Gerecht volgens Wisman voor nu even opgelucht ademhalen. “In de staatssteunbepaling zit geen algemeen EU-zakelijkheidsbeginsel verstopt. Verrekenprijsrulings hoeven dus niet direct tegen het licht te worden gehouden. Had het Gerecht wel een EU-zakelijkheidsbeginsel gezien in het Unierecht dan zou dit kunnen leiden tot EU-harmonisatie van regels ongeacht of en wat de nationale wet aan ‘arm’s length-bepalingen hanteert. Daarmee zouden lidstaten een stukje soevereiniteit kwijtraken.”
“De opluchting is sowieso nog niet definitief,” waarschuwt Wisman. “De Starbucks-zaak kan nog worden voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. Zou dit Hof oordelen dat uit artikel 107 VWEU wél een algemeen zakelijkheidsbeginsel voortvloeit, dan harmoniseert het Hof hier alsnog nationale regels via het staatssteunrecht. Gezien de aard van de staatssteuntoets – de Europese Commissie moet toetsen of lidstaten hun eigen regels goed toepassen – lijkt dat wellicht ver gezocht, maar ik sluit deze uitkomst, gelet op de Deense misbruikzaken, niet bij voorbaat uit. In die zaken harmoniseert het Hof nationale regels via een zelfontwikkeld primair Unierechtelijk misbruikbestrijdingsgebod. Sindsdien zijn de lidstaten bij misbruik gehouden een voordeel van het Unierecht niet toe te kennen, ook als de nationale wet of verdragen niet in een anti-misbruikbepaling voorzien.”
Bron: Redacteur Marit Muller
Informatiesoort: Nieuws, Interviews
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel