Een verblijvingsbeding is een veel voorkomende bepaling in een samenlevingsovereenkomst. Hoe pakt deze bepaling uit bij onder meer een eigenwoningschuld? Een casus ter verduidelijking.

De casus luidt als volgt:

Een man woont sinds 2010 ongehuwd samen met zijn partner. In 2012 hebben zij samen een woning gekocht, deels met eigen geld en voor het overige met een aflossingsvrije hypotheek. Ze hebben gelijktijdig een samenlevingsovereenkomst met een verblijvingsbeding laten opstellen. Een testament hebben ze niet laten opstellen. Hoe werkt het verblijvingsbeding als één van hen overlijdt?

Een verblijvingsbeding bepaalt dat goederen die gemeenschappelijk eigendom zijn na het overlijden van één van de partners aan de andere partner toekomt. Vaak wordt daaraan de voorwaarde gesteld de schulden over te nemen. Als de partner van de man overlijdt, komt haar aandeel in de woning en de hypotheek aan de man toe.

De man in de casus geeft aan dat sprake is van een aflossingsvrije hypotheek. Omdat deze hypotheek in 2012 tot stand is gekomen, zal sprake zijn van een eigenwoningschuld die tegenwoordig valt onder het overgangsrecht van art. 10bis.1 Wet IB 2001, een zogeheten bestaande eigenwoningschuld. Een dergelijke bestaande eigenwoningschuld valt in box 1, zodat de rente fiscaal aftrekbaar is. Met het overlijden van de partner verkrijgt de man zijn aandeel in die schuld.

Echter, voor de man geldt voor dat deel van de lening niet het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden kan tussen partners wel overgaan op grond van erfrecht, maar daarvan is bij overgang krachtens een verblijvingsbeding geen sprake. Zonder aanpassing van de lening is sprake van een box 3-schuld. Als renteaftrek gewenst is, zal het verkregen deel in de hypotheek moeten gaan voldoen aan de fiscale aflossingseis (art. 3.119c Wet IB 2001). Dat wil zeggen, in zoverre moet de hypotheek worden omgezet in een annuïteiten- of lineaire hypotheek met – in principe – een maximale looptijd van 360 maanden.

Deze aanpassing van de hypotheek zal gevolgen hebben voor de woonlasten. Als de man de woning en de hypotheek niet op grond van een verblijvingsbeding maar op grond van een testament verkrijgt, kan de hele hypotheek doorlopen onder de oude fiscale regels en is aanpassing niet nodig. Dat het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden in dat geval wel overgaat op de langstlevende partner volgt uit art. 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001.

Belang voor de praktijk

Een verblijvingsbeding is een overeenkomst waarbij partners afspreken dat de goederen, die gemeenschappelijk eigendom zijn van beide partners, na het overlijden van één van de partners aan de andere partner toekomen. Kenmerken van een verblijvingsbeding zijn:

  • de verplichting om eventuele schulden die samenhangen met de gezamenlijke bezitting over te nemen;
  • toedeling van de gezamenlijke goederen aan de langstlevende partner om niet; en
  • de statistische sterftekans van beide partners moet min of meer gelijk zijn. In de praktijk is een leeftijdsverschil tot 5 jaar acceptabel.

In art. 10bis.1 lid 7 Wet IB 2001 is bepaald dat in drie gevallen waarin een bestaande eigenwoningschuld overgaat op een andere partner, die schuld voor die andere partner ook kwalificeert als bestaande eigenwoningschuld. Het betreft de overgang van een bestaande eigenwoningschuld:

  1. door boedelmenging door voltrekking van een huwelijk, of
  2. door boedelmenging door wijziging van huwelijkse voorwaarden, of
  3. krachtens erfrecht.

Lees ook het thema Eigenwoningregeling en het bericht Eigen woning bij overlijden: testament of verblijvingsbeding?.

NB: het verblijvingsbeding speelt in de zakelijke sfeer een rol bij het overlijden van bijvoorbeeld een firmant waarbij de overblijvende firmant zijn onderneming krachtens een verblijvingsbeding overneemt. Lees hierover meer in het besluit over geruisloze doorschuiving.

Bron: Legal, Compliance & Tax Nationale-Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

Carrousel: Carrousel

228

Gerelateerde artikelen