Man en vrouw gaan scheiden. Zij verevenen het pensioen. Omdat de man een schuld heeft aan de vrouw, verpandt hij zijn aandeel in het ouderdomspensioen aan de vrouw. Het pensioenfonds keert het pensioen van de man gedurende enkele jaren uit aan de vrouw. Deze handelswijze wil het fonds terugdraaien omdat verpanding van pensioen op grond van de Pensioenwet nietig is. De rechtbank steekt daar een stokje voor.

De zaak (Rechtbank Amsterdam, 16 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9386) verloopt als volgt. Na een huwelijk van 41 jaar besluiten man en vrouw in 2010 te scheiden. De man heeft gedurende het huwelijk pensioen opgebouwd. Zij verevenen dit pensioen. De vrouw krijgt recht op 50% van het ouderdomspensioen, geheel conform de hoofdregel van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

In het kader van de financiële afwikkeling van het huwelijk krijgt de vrouw een geldvordering op de man. In het echtscheidingsconvenant spreken zij af dat de man zijn aandeel in het pensioen verpandt aan de vrouw. Zij informeren het pensioenfonds en laten de akte van verpanding registreren bij de Belastingdienst. Het pensioenfonds keert het pensioen van de man bijna 3 jaar uit aan de vrouw. Op 14 oktober 2014 geeft het fonds aan dat zij niet langer meewerkt aan de verpanding van het pensioen. Het pensioenfonds vordert het vanaf januari 2012 uitbetaalde pensioen (€ 37.079,06) terug. Volgens het fonds is de verpanding van het pensioen op grond van artikel 64 Pensioenwet (PW) nietig. De uitkeringen zijn daarom onverschuldigd betaald. De man en de vrouw stellen dat de pandakte rechtsgeldig is en dat het fonds moet meewerken aan de uitbetaling aan de vrouw.

De Rechtbank Amsterdam oordeelt dat pandakte nietig is. Zij wijst op de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van artikel 64 Pensioenwet. Vindt verpanding desondanks plaats, dan wordt deze handeling geacht niet te zijn verricht. De betalingen van het fonds zijn daarom onverschuldigd gedaan. Maar de vordering van het fonds tot terugbetaling wijst de rechtbank af. Omdat het fonds gedurende bijna 3 jaar uitkeerde had het voormalige echtpaar het gerechtvaardigde vertrouwen dat de verpanding geldig is. Volgens de rechtbank is de vordering tot terugbetaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

Belang voor de praktijk

Op grond van artikel 64 PW is het verboden over het pensioen te beschikken. Onder een beschikkingshandeling valt niet alleen de vervreemding maar ook de verpanding of belening. Het uitgangspunt van de Pensioenwet is dat pensioengelden te allen tijde hun bestemming moeten behouden. Op het wettelijk verbod van verpanding is een uitzondering gemaakt. Verpanding van pensioen is toegestaan in het kader van te verlenen uitstel van betaling door de Belastingdienst.

In de uitspraak staat dat het voormalige echtpaar de pandakte heeft laten registreren bij de Belastingdienst. Wat daar de achtergrond van is, wordt niet duidelijk. Normaliter vindt registratie plaats om bewijsrechtelijke problemen te voorkomen. Overigens is de Belastingdienst al enkele jaren geleden gestopt met het registreren van akten. Dit brengt ons op de fiscale aspecten. Volgens artikel 19b Wet op de loonbelasting 1964 wordt de pensioenaanspraak aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking zodra de aanspraak formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt. Van formele zekerheidstelling is hier geen sprake omdat de verpanding nietig is. Maar van feitelijke zekerheid kan ons inziens wel sprake zijn.
 
Doel van deze regeling is te voorkomen dat de feitelijke uitvoering van de onderhoudsvoorziening gevaar loopt doordat de te ontvangen uitkeringen wellicht moeten worden aangewend voor de aflossing van een schuldvordering. Dat heeft progressieve belastingheffing tot gevolg. Ook is dan revisierente verschuldigd.
 

 

Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Pensioenen, Huwelijksvermogensrecht

19

Gerelateerde artikelen