De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof, waarin werd vastgesteld dat de winstbijschrijving op belaste pensioenaanspraak wordt beschouwd als belast loon, innerlijk tegenstrijdig is en daarom moet worden terugverwezen.
De feiten in deze zaak (17 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:246) zijn als volgt. Een bv die zich onder andere bezighoudt met vermogensbeheer heeft vanaf 2009 aan haar werknemers pensioen toegekend. De aanspraken worden ondergebracht bij een gelieerde stichting. De bv is aangesteld als vermogensbeheerder van deze stichting. Vanaf 1 april 2010 wordt het vermogensbeheer feitelijk uitgevoerd door de bv. Hiervoor ontvangt de bv een beheervergoeding. Vanaf 2011 geldt tussen de bv en de stichting een winstdelingsregeling op grond van een tussen hen gesloten samenwerkingsovereenkomst.
De inspecteur heeft gesteld dat geen sprake is van een toegestane pensioenverzekeraar als genoemd in art. 19a Wet LB 1964 en dat de pensioenaanspraken in de jaren 2010 en 2011 daarom onzuiver zijn. De inspecteur legt over de jaren 2010 en 2011 naheffingsaanslagen loonheffing op, waarin de door de werkgever betaalde pensioenpremies en winstbijschrijvingen alsnog als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking worden belast.
Rechtbank en hof stellen de inspecteur in het gelijk. In geschil voor de Hoge Raad is de vraag of de winstbijschrijvingen ook tot het belastbare loon van de onzuivere pensioenaanspraak moeten worden gerekend. Door de winstbijschrijving tot het belaste loon te rekenen neemt Hof Amsterdam (23 maart 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1144) het standpunt in dat de winstbijschrijvingen aan de deelnemers zijn gelaten. Aan de andere kant stelt het hof in zijn uitspraak dat de winsten niet aan de deelnemer toekomen, maar aan de bv.
De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof dan ook onbegrijpelijk is of uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Er is nader onderzoek nodig om vast te stellen wat er precies is afgesproken over de winstbijschrijvingen. De Hoge Raad verwijst hiervoor terug naar Hof Den Haag.
Belang voor de praktijk
Pensioenaanspraken kunnen worden ondergebracht bij een beperkt aantal aangewezen uitvoerders. Deze worden genoemd in art. 19a lid 1 onderdeel a Wet LB 1964 In een tweetal eerdere procedures (HR 23 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2122 en Hof Amsterdam 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2330) is vastgesteld dat onderhavige stichting voor de jaren 2010 en 2011 een niet toegestane pensioenverzekeraar is.
Normaal gesproken leidt het onzuiver worden van pensioenaanspraken ertoe dat de aanspraken op het onmiddellijk daaraan voorafgaande moment als loon uit vroegere dienstbetrekking worden genoten (art. 19b lid 1 Wet LB 1964). In dit geval is echter wat anders aan de hand. Er is in dit geval niet sprake van bestaande aanspraken die onzuiver worden, maar van nieuwe aanspraken die worden ondergebracht bij een niet-toegestane pensioenuitvoerder. Dit betekent dat de omkeerregel niet van toepassing is en dat de jaarlijkse verwerving van pensioenaanspraken moet worden belast als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De werkgever is hiervoor op grond van art. 6 lid 1 onderdeel a Wet LB 1964 inhoudingsplichtig.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Loonbelasting