Hof Amsterdam oordeelt dat X een commerciële/professionele effectenhandel en arbitrageonderneming drijft. Er bestaat dan geen recht op de VPB-vrijstelling van art. 5 Wet VPB 1969.

Belanghebbende, X, is een pensioenfonds en verricht haar activiteiten voor één opdrachtgever, A bv. A bv kent een aanspraak ingevolge een pensioenregeling toe aan een aantal werknemers en brengt deze onder bij X. De premiestortingen, benodigd om de aanspraak te dekken, worden volledig ingebracht door A bv. Volgens X is zij vrijgesteld van VPB-heffing. Ten aanzien van de VPB-aanslag 2010 en de voorlopige VPB-aanslag 2011, oordeelt de Hoge Raad dat X geen recht heeft op de VPB-vrijstelling (23 september 2016, nr. 15/03542, V-N 2016/50.9). Thans is de VPB-aanslag 2011 in geschil.

Hof Amsterdam oordeelt dat X (samen met A bv) een commerciële/professionele effectenhandel en arbitrageonderneming drijft. Ten aanzien van de doelstelling van X overweegt de rechtbank dat deze niet (nagenoeg) uitsluitend die van een pensioenfonds is. X voldoet verder niet aan de eisen van art. 3 Uitv. besl. VPB 1971, zodat geen recht bestaat op de vrijstelling van art. 5 Wet VPB 1969. Volgens het hof is er verder ook geen aanleiding om af te wijken van het arrest van de Hoge Raad ten aanzien van de VPB-aanslag 2010 en de voorlopige VPB-aanslag 2011. Verder merkt het hof ten aanzien van het door X overgelegde rapport nog op dat hieruit blijkt dat X, via de transacties die zij is aangegaan, een risico is aangegaan dat zich niet met de doelstelling en de werkzaamheid van een pensioenlichaam laat verenigen. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 3

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 5

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 4

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 3 november

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen