B start in 2004 een eenmanszaak. De activiteiten van de eenmanszaak voerde B daarvoor hobbymatig uit. Zijn vader, A, verstrekt via zijn bv, belanghebbende, X bv, forse leningen aan de onderneming van B. In 2007 gaat X bv een CV aan met B, waarbij X bv € 600.000 inbrengt. De CV wordt echter al snel beëindigd in verband met de slechte resultaten. Om een discussie te voorkomen over de bevoordeling van B ten opzichte van zijn zussen, wordt de deelname van X bv in de CV omgezet in een lening. Verder verstrekt A ook vanuit privé nog forse leningen aan B. In 2014 sluit B een vrijwillig crediteurenakkoord met onder ander X bv, op grond waarvan X bv nog € 94.500 van B ontvangt. Het restant van € 535.500 verwerkt X bv als kwijtscheldingslast in haar VPB-aangifte. De inspecteur accepteert de afwaardering echter niet, omdat er volgens hem geen sprake is van oninbaarheid.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv de lening aan de CV niet ten laste van haar winst kan afwaarderen. Volgens het hof heeft X bv onzakelijk gehandeld bij het aangaan van de CV. Op dat moment had B namelijk in totaal een verlies geleden van € 450.000 en was zijn vermogen aanzienlijk negatief. Onder deze omstandigheden is X bv volgens het hof tot de CV toegetreden vanwege de familierelatie tussen A en B, met de bedoeling om het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen, en niet om haar zakelijke vennootschappelijke belangen te dienen. Verder merkt het hof nog op dat X bv geld aan B heeft uitgeleend tegen een winstafhankelijke rente. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 3 november