De eigenwoningregeling en het eigenwoningverleden van partners vormen geen gelukkig huwelijk: een eigenwoningverleden maakt de eigenwoningregeling nog ingewikkelder dan die al is. De staatssecretaris van Financiën belooft duidelijkheid en rechtvaardigheid en kondigt wetswijzigingen aan. Na jaren van aanmodderen komen die wettelijke spelregels geen dag te vroeg, vindt Frits van der Kamp. “Wat  nu nog ontbreekt is de echte vereenvoudiging.”

Voorgenomen wetswijzigingen

In een brief aan de Tweede Kamer kondigt demissionair staatssecretaris Vijlbrief van Financiën een aantal wetswijzigingen aan binnen de eigenwoningregeling. De wijzigingen zien op het toepassen van begrippen als ‘eigenwoningreserve’, ‘aflossingsstand’ en ‘bestaande eigenwoningschuld’ in partner- en overlijdenssituaties. De aangekondigde wetswijzigingen worden opgenomen in de op Prinsjesdag te presenteren plannen voor volgend jaar.

Spelregels

Gestript van alle details en uitzonderingen komen de wettelijke spelregels erop neer dat iedere partner zijn eigen eigenwoningverleden behoudt, maar dat partners er ook voor kunnen kiezen om in het eigenwoningverleden van de ander te stappen. Die keuze was al geregeld in een goedkeurend beleidsbesluit uit 2018. Dat besluit wordt nu gecodificeerd waarbij de staatssecretaris kiest voor een andere vormgeving. Het waarom legt hij uit in zijn brief. Kort gezegd wil de staatssecretaris met de aangekondigde wetswijzigingen beter aansluiten bij de economische gerechtigdheid. Dat maakt toepassing van de bijleenregeling en de aflossingsstand in partnerschapssituaties rechtvaardiger en voorkomt onbedoelde renteaftrekbeperkingen.

Geen dag te vroeg

Van der Kamp is blij met de wettelijke duiding van het eigenwoningverleden van partners. In de ogen van de fiscaal adviseur familievermogensrecht, mediator, (gast)onderzoeker en docent aan het Fiscaal Instituut van Tilburg University, komen de wetswijzigingen geen dag te vroeg. “Het beleidsbesluit van begin 2018 leidde direct tot vragen en onduidelijkheden. Zo was van meet af aan voor de praktijk niet duidelijk of de in het besluit opgenomen goedkeuring in alle partnerschapssituaties geldt mits maar is voldaan aan een 50%-50% eigendoms- en schuldverhouding. Na jarenlang fiscaal getouwtrek schept de staatssecretaris nu eindelijk helderheid. Bovendien geeft wettelijke verankering de praktijk aanzienlijk meer zekerheid dan een besluit dat met één pennenstreek kan worden ingetrokken.”

Excuses

In zijn brief erkent de staatssecretaris de onduidelijkheden die zijn ontstaan door het beleidsbesluit. Ook biedt hij zijn excuses aan voor het nu pas beantwoorden van vragen hierover. Dat komt omdat het complexe materie betreft die om een zorgvuldige benadering vraagt, schrijft de demissionair bewindsman. “Dat het meer dan drie jaar heeft geduurd alvorens er antwoorden verschijnen op vragen over de eigenwoningregeling in partnersituaties zegt genoeg,” aldus Van der Kamp. “Overigens neemt de complexiteit alleen maar toe. De aangekondigde wetswijzigingen zijn een zéér gedetailleerde aanvulling op de toch al zéér ingewikkelde eigenwoningregels.”

Meer duidelijkheid

Met de wettelijke vormgeving van het beleidsbesluit zijn volgens Van der Kamp theoretische onduidelijkheden in elk geval op hoofdlijnen goed opgelost en, zoals de brief impliceert, een stuk beter omschreven.

Door de codificatie van het beleidsbesluit wordt de regeling ook rechtsreeks van toepassing op andere eigendoms-en schuldverhoudingen dan een 50%-50% eigendoms- en schuldverhouding, legt de staatssecretaris in een van zijn antwoordbrieven uit. Afwijkende eigendoms- en schuldverhoudingen hoeven voor de keuze om in elkaars eigenwoningverleden te stappen ter voorkoming van een renteaftrekbeperking, dan niet meer te worden voorgelegd aan de Belastingdienst. Dat is een mooie verduidelijking, vindt Van der Kamp. “Met name in huwelijkse voorwaarden kan een andere verhoudingsverdeling dan 50-50 van toepassing zijn. Dat daar nu wettelijk rekening mee wordt gehouden, is een opsteker. Iets meer voorbeelden toegespitst op dergelijke partnersituaties is wel aan te bevelen.”

De eigenwoningregeling is voor de meeste eigenwoningeigenaren zo ingewikkeld dat zij er zonder adviseur niet uitkomen,” vervolgt Van der Kamp. “De wettelijke keuzemogelijkheid om in het eigenwoningverleden van de partner te stappen, drijft de adviseurskosten alleen nog maar meer op. Veel mensen kunnen die specialistische advisering niet betalen. Extra aandacht voor de eigen woning bij partners en meer situatieschetsen op de website van de Belastingdienst helpt om de hypothecaire advieskosten nog enigszins binnen de perken te houden.”

Onderliggende vraag

Ondanks meer duidelijkheid blijft een onderliggende vraag spelen. Van der Kamp: “De verdelingsmogelijkheden tussen partners van het renteaftrekverleden van één of van beiden wordt wettelijk beter geregeld, maar wie heeft dit verleden goed bijgehouden? En dan bedoel ik zowel de eigenwoningeigenaar als de Belastingdienst en hypotheekverstrekkers. Door de vanaf 1 januari 2001 geldende 30-jaarsperiode voor de aftrek van rente op een eigenwoninglening, vervalt voor veel mensen in 2031 het recht op hypotheekrenteaftrek en verhuist de eigenwoningschuld naar box 3. Met een gebrekkige of geen registratie van die 30-jaarsperiode per lening is de puinhoop dan niet te overzien.”

Deels rechtvaardiger

Over de rechtvaardigheid van de nieuwe wettelijke spelregels voor partners in de eigenwoningregeling is Van der Kamp verdeeld. “Het kunnen maken van een wettelijke keuze om het eigenwoningverleden tussen partners te verdelen maakt regels al gauw rechtvaardiger, maar het complexiteitsgehalte neemt verder toe. En als het op rechtvaardigheid aankomt, is de economische benadering een lastig punt. Aansluiten bij de economische gerechtigdheid betekent dat je aansluit bij wat iemand daadwerkelijk heeft ontvangen, bijvoorbeeld bij vervreemding van de eigen woning. Maar de wet kent ook fictieve vervreemdingen, zoals de scheidingsregeling waardoor de woning voor de vertrekkende ex-partner na 24 maanden niet langer als eigen woning kwalificeert. Als een fictieve vervreemding niet leidt tot een vermogenstoename, dan is aansluiten bij de economische gerechtigdheid in één keer een stuk onrechtvaardiger.”

“En in overlijdenssituaties pakken de nieuwe wettelijke spelregels voor de langstlevende partner wellicht rechtvaardig uit,” vervolgt Van der Kamp, “maar de tegengestelde belangen van de overige erven kan die rechtvaardigheid de das om doen. Daar staat tegenover dat bij overlijden de eigenwoningregels wél daadwerkelijk eenvoudiger worden. In overlijdenssituaties gaat de eigenwoningreserve van de overledene niet langer over op de langstlevende partner. Dat geldt ook voor een eventuele aflossingsstand.”

Terug naar de eenvoud

Van de nieuwe wettelijke spelregels voor eigenwoningpartners hoeven we verder weinig eenvoud te verwachten. Sterker nog, het complexiteitsgehalte van de eigenwoningregeling neemt zoals gezegd alleen maar toe, waarschuwt Van der Kamp. “De echte eenvoud realiseer je niet in box 1. Daarvoor moet de eigen woning toch echt verhuizen naar box 3. Nu het maximale tarief waar tegen hypotheekrente kan worden afgetrokken in 2023 het basistarief van 37,05% bereikt, lijkt me dat het ideale verhuismoment.”

Bron: Redacteur Marit Muller

Informatiesoort: Nieuws, Interviews

Rubriek: Inkomstenbelasting

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

91

Gerelateerde artikelen