Rechtbank Noord-Holland heeft op 17 juli 2015 in een zaak waarin naheffingsaanslagen loonheffingen met boetes zijn opgelegd aan een stichting vanwege aangifte- en betalingsverzuimen, voor een groot deel van de boetes beslist dat deze moesten komen te vervallen.

In deze zaak  (V-N Vandaag 2015/1662) gaat het om de volgende boetes. De boete over het jaar 2008, omdat deze buiten de vijfjaarstermijn was opgelegd en de aangifteverzuimboetes, omdat de uitnodigingen tot het doen van aangifte pas na ontbinding van de stichting waren toegezonden. Voor wat betreft de betalingsverzuimboetes over de jaren 2010 t/m 2013 werden deze vernietigd, omdat de stichting op dat moment was ontbonden (en opgehouden te bestaan) en met de invoering van de vierde tranche van de Awb op 1 juli 2009 nog onvoldoende aanleiding is het beboeten van een ontbonden rechtspersoon mogelijk te achten. Sindsdien is het immers mogelijk boetes op te leggen aan de feitelijk leidinggever of opdrachtgever. De boete over het jaar 2009 wordt verminderd tot 50% van de opgelegde boete, aangezien de boete (deels) ziet op een overtreding in de periode voor 1 juli 2009. Het is echter de vraag of dit juist is.

Het is inmiddels tien jaar geleden dat de belastingkamer van de Hoge Raad (12 augustus 2005, BNB 2006/110) zich heeft gebogen over de vraag of (in dat geval) aan een ontbonden cv een boete kon worden opgelegd. Die vraag werd destijds bevestigend beantwoord. Mijns inziens ten onrechte werd aan dat arrest ontleend, dat – anders dan in het strafrecht – ook aan een ontbonden rechtspersoon nog een boete kan worden opgelegd.

Daarvoor dient het volgende in aanmerking te worden genomen:

  1. Het arrest van 12 augustus 2005 zag op een verhoging: met betrekking tot de verhoging was in de VAB niets geregeld omtrent het niet opleggen van boetes aan overleden personen. Er stond slechts in onder welke omstandigheden een nog niet onherroepelijke boete moest worden verminderd of komen te vervallen.
  2. In het arrest werd slechts aan art. 6 EVRM getoetst, waar in het derde lid is bepaald dat het recht bestaat zichzelf te verdedigen. Aan die eis werd volgens de Hoge Raad voldaan, aangezien door de ontbinding van een CV (niet zijnde een rechtspersoon!) de natuurlijke personen door of ten behoeve van wie de vennootschap heeft gehandeld niet in de onmogelijkheid verkeren te delen in de gevolgen van die handelingen. Evenmin deed de ontbinding van de CV afbreuk aan de mogelijkheid van die natuurlijke personen om zich tegen de beboeting te verweren. De argumentatie in deze zaak was dan ook sterk casuïstisch van aard en kan niet worden doorgetrokken tot andere vennootschappen (wel zijnde rechtspersonen).
  3. Bovendien verliest de rechtbank uit het oog dat van 1998 tot 1 juli 2009 er wel een directe wettelijke grondslag was voor het niet beboeten, en wel in art. 67i AWR, waar in het eerste lid was bepaald dat geen boete wordt opgelegd aan een belastingplichtige of inhoudingsplichtige die is overleden.
  4. Daar komt nog bij dat een stichting normaliter geen uiteindelijk gerechtigde personen kent, hetgeen in het arrest van 12 augustus 2005 voor de cv centraal stond.

 
Dat er geen verschil moet zijn tussen het strafrecht en boeterecht, te meer waar het mogelijk is ‘de veroorzaker' te bestraffen, kan geheel worden onderschreven. Maar dat de boete over het jaar 2009 deels in stand is gelaten, miskent het destijds geldende art. 67i AWR. Bovendien is het de vraag of de Hoge Raad ook voor 1998 boeteoplegging aan de stichting mogelijk zou hebben geacht op basis van art. 6 EVRM.

Informatiesoort: Column

Rubriek: Bronbelasting

18

Gerelateerde artikelen