Sinds de Voorjaarsnota 2023 staat de huidige splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting op de lijst met opmerkelijke belastingconstructies.

Volgens de wetgever is niet beoogd dat de vrijstelling van toepassing is wanneer een herstructurering plaatsvindt met het oog op een verkoop van vastgoed aan derden zonder heffing van overdrachtsbelasting, terwijl dat soms wel gebeurt. Daarom meent de wetgever dat de splitsingsvrijstelling moet worden veranderd. Ik denk dat het huidige antimisbruikvoorbehoud – mede ingevuld door jurisprudentie – al waakt tegen de échte belastingontwijkingssituaties. De huidige splitsingsvrijstelling kan dus blijven bestaan, waarbij de geconstateerde knelpunten simpelweg in de uitvoeringspraktijk kunnen worden opgelost. Maar goed, in de Voorjaarsnota 2023 (V-N 2023/21.3) werd de beleidsoptie geschetst om de toepassingsvoorwaarden meer in lijn te brengen met andere ondernemingsfaciliteiten.

Op 8 april 2024 verscheen de internetconsultatie om art. 5c Uitvoeringsbesluit BRV 1971 aan te passen. De splitsingsvrijstelling nieuwe stijl is gebaseerd op de bedrijfsfusievrijstelling. Eenvoudig gezegd moet de verkrijgende rechtspersoon een (zelfstandig onderdeel van) een onderneming inclusief onroerende zaken verkrijgen. Het gevolg van de nieuwe ondernemingseis is onder andere dat de toekomstige splitsingsvrijstelling niet van toepassing is bij afsplitsingen van uitsluitend beleggingsvastgoed. En het is bijvoorbeeld nog de vraag of een afsplitsing van een deelneming tezamen met een aan haar verhuurd pand kwalificeert voor de ondernemingseis. Daarentegen geldt de ondernemingseis niét in geval van een zuivere splitsing ex art. 2:334cc BW, ook wel ruziesplitsing genoemd. U begrijpt het al: de nieuwe splitsingsvrijstelling kan in veel bedrijfseconomisch gewenste gevallen niet meer worden toegepast óf er moet rekening worden gehouden met een (nieuwe) ‘harde’ driejarige antimisbruiktermijn. Dit betreft een belemmering in de praktijk en valt niet goed uit te leggen. Bovendien roepen de ondernemingstoets, maar ook de aanhoudings-, voortzettings- én soortgelijk belangeis veel praktijkvragen op. Ik verwijs hiervoor graag naar de aantekening in V-N 2024/24.1, V-N 2024/24.2 en V-N 2024/24.3 en het commentaar van de NOB. Maar u heeft een half jaar na consultatie nog geen antwoorden.

Het consultatiedocument rept bovendien met geen woord over inwerkingtreding of overgangsrecht. Een week later verscheen de Voorjaarsnota 2024 (V-N 2024/21.4). Daarin konden we lezen dat de aanpassing van de splitsingsvrijstelling 'naar verwachting' meeloopt met het Eindejaarsbesluit 2024, zodat een inwerkingtreding per 1 januari 2025 werd voorzien. Maar, ergens verstopt in een bijlage bij de Miljoenennota lezen we dat de nieuwe splitsingsvrijstelling per 1 juli 2025 ingaat. Dat betekent gelukkig dat de uitvoeringspraktijk (notariaat, adviseurs en Belastingdienst) langer de tijd heeft om zich voor te bereiden op de aanstaande wijziging en desgewenst nog wat langer gebruik kan maken van de huidige splitsingsregels. De huidige splitsingsvrijstelling wordt bijvoorbeeld veelvuldig gebruikt met het oog op een reële bedrijfsopvolging. De nieuwe OVB- splitsingsvrijstelling is door haar toepassingsvoorwaarden echter in sommige BOR- situaties misschien niet meer toepasbaar en kent sowieso een ‘uitzittermijn’ van drie jaar.

Maar de onduidelijkheid met betrekking tot de uitleg van de nieuwe regelgeving en eventueel overgangsrecht bestaat nog steeds. In het kader van de voorbereiding op de nieuwe regelgeving verzoek ik de wetgever om op korte termijn antwoorden te geven op de belangrijke praktijkvragen, zoals (onder andere) opgeworpen door Vakstudie Nieuws en de NOB. Of worden die antwoorden gegeven in het Eindejaarsbesluit ergens rond 20 december?

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Informatiesoort: Uitvergroot

Focus: Focus

5237

Gerelateerde artikelen