Wetgeving tot stand brengen is een ding, een goede uitvoering is een andere en een veel lastigere taak. Dat is de toets aan de praktijk.

Fiscalisten die al wat langer meelopen weten als geen ander dat politieke wensgedachten vaak worden doorgedrukt zonder (voldoende) acht te slaan op de uitvoeringspraktijk. De Raad van State vraagt daar met regelmaat aandacht voor. Maar ook de mensen die met beide voeten in de uitvoeringspraktijk staan, bij de Belastingdienst werken of in de wetenschap waarschuwen daar met regelmaat voor.

Helaas worden die waarschuwingen niet ter harte genomen. Daardoor moeten eerst ongelukken in de praktijk ontstaan voordat wetgevend corrigerend wordt ingegrepen. Er is dan al veel ongemak gepasseerd. Belastingplichtigen die met deze wetgeving jaarlijks bij het doen van hun aangifte inkomstenbelasting worden geconfronteerd en de Belastingdienst die met een onmogelijke taakopdracht worstelt. Het is eenvoudig om naar de Toeslagenaffaire te wijzen. Ik noem een ander voorbeeld waarmee veel belastingplichtigen als huizenbezitters zich geconfronteerd zien. De steeds meer uitdijende wet- en regelgeving als het gaat om de aftrekbaarheid van rente. Beperkt in de tijd en het toepasselijke tarief, rekening houdend met de verkoopopbrengst van de vorige eigen woning en meer. Ook de Belastingdienst kan dat veelal niet meer volgen en lijkt daarin stilletjes te berusten. Ondanks de grote stroom van standpunten die de betrokken Kennisgroep over ons allen uitstort. Vakstudie Nieuws laat dat elke aflevering weer zien. Een in mijn ogen overtuigend bewijs van de gecompliceerdheid van de regeling. Vereenvoudiging zou wenselijk zijn.

In dat licht is de recente publieke erkenning van Staatssecretaris Van Rij van Financiën in het tv-programma Buitenhof van 24 maart jl. veelzeggend. Het boetekleed misstaat niemand. Daarmee komt ook de vraag op wat de gevolgen zullen zijn voor de uitvoerbaarheid van wetgeving ten aanzien van bepaalde standpunten van een aanstaand kabinet. Ten minste twee van de bij de huidige formatie betrokken partijen beschikken vermoedelijk niet over een achterban die op het gewenste fiscale én bestuurlijke niveau een ministerschap of staatssecretariaat kan invullen. Voor een vakgebied als Financiën en het belastingrecht is dat ronduit zorgelijk. Het is in mijn persoonlijke opvatting het beste voor ons allemaal dat er een vakman als Staatssecretaris van Financiën aan het roer blijft. De laatste jaren hebben nut en noodzaak daarvan bewezen. De huidige staatssecretaris, een gerenommeerd belastingkundige en iemand met een ruime bestuurlijke ervaring, heeft nog recent in Met het oog op morgen laten weten niet langer beschikbaar te zijn. Een te respecteren keuze, zeker niet in de laatste plaats gelet op de signatuur van het vermoedelijk aantredend kabinet. Maar mag ik een blik op het verleden werpen. Dr. W.H. van den Berge, een meer dan gerespecteerd belastingkundige, was van 1953 tot 1956 in het kabinet-Drees II en van 1959 tot 1965 in de kabinetten-De Quay en -Marijnen partijloos Staatssecretaris van Financiën voor belastingzaken. Iemand met die statuur zou prima passen in een zakenkabinet of extraparlementair kabinet. Het landsbelang is ermee gediend.

Informatiesoort: Uitvergroot

Rubriek: Belastingrecht algemeen

602

Gerelateerde artikelen