Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen substantieel risico is dat de heer X zijn betaalverplichtingen niet na zou kunnen komen zodat er geen rechtvaardiging is voor de extreem hoge rente. Kennelijk is de lening verstrekt vanwege de familierelatie en is de rente onzakelijk.

Mevrouw Y staat vanaf december 2015 ingeschreven op het adres van haar partner, de heer X. De woning die zij gezamenlijk bewonen, is eigendom van X. Ter financiering hiervan heeft X op 3 januari 2015 een annuïteitenlening bij zijn ouders afgesloten. De lening van € 271.556 heeft een looptijd van 30 jaar. De rente is 9% per jaar en deze staat vijftien jaar vast. Voor de lening is door X geen zekerheid gesteld. In hun gezamenlijke IB-aangifte voor 2015 wordt € 24.365 aan rente afgetrokken. Van de negatieve inkomsten uit de eigen woning is 58% (€ 13.010) aan Y toegerekend en 42% (€ 9.402) aan X. De IB-aanslag van X is opgelegd conform de aangifte. Volgens de inspecteur is de rente voor slechts € 12.183 zakelijk. Hiervan wordt 58% aan Y toegerekend. In geschil is of de aangifte van Y terecht aldus is gecorrigeerd.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat er geen substantieel risico is dat X zijn betaalverplichtingen niet na zou kunnen komen zodat er geen rechtvaardiging is voor de extreem hoge rente. Kennelijk is de lening verstrekt vanwege de familierelatie en is de rente onzakelijk. Hypothecaire leningen met dezelfde rentevast periode hadden in 2015 een rente van circa 3%. Aangezien voor de lening geen zekerheid is verstrekt, is het door de inspecteur gehanteerde percentage van 4,5 daarom redelijk. Y kan voorts geen rechten ontlenen aan de IB-aanslag van X. Haar beroep is ongegrond.

Lees ook het thema Eigenwoningregeling.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.120

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 1 november

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen