Belanghebbende, X, verlaat Nederland in 1994 metterwoon. In 1995 richt hij het C-concern op. Sinds 1999 verblijft X in het VK. Sinds 2005 heeft X een relatie met D, met wie hij in privé projecten ontwikkelt. D woont in Nederland. In geschil is of X in Nederland belastingplichtig is. In de IB-navorderingsaanslag 2005 neemt de inspecteur een fictief loon van € 250.000 in aanmerking en € 51.000 in verband met de terbeschikkingstelling van een pand aan L bv. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat X in 2005 in Nederland woonde en derhalve binnenlands belastingplichtig was. In cassatie voert X diverse middelen aan. Zo stelt hij onder andere dat de inspecteur het strafdossier had moeten overleggen, dat de navorderingsaanslag niet tijdig is opgelegd en dat wel de vereiste aangifte is gedaan.
Advocaat-generaal IJzerman concludeert dat uit de stukken blijkt dat X kennelijk niet voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het strafdossier van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. Verder volgt volgens de A-G uit de feitelijke omstandigheden dat de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. Hierbij overweegt de A-G dat bekendmaking van een navorderingsaanslag aan X ook kan plaatsvinden per e-mail. Ten aanzien van het oordeel dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan, merkt de A-G op dat de adviseur van X op de hoogte was van bepaalde bronnen van inkomen en dat hij daarom wist of zich ervan bewust moet zijn geweest dat door het indienen van de aangifte te weinig IB zou worden geheven. Hierbij hoeft volgens de A-G geen sprake te zijn van voorwaardelijke opzet. De kennis van de adviseur moet aan X worden toegerekend. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Lees ook het thema Navordering.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 25 oktober