X geeft in zijn IB-aangifte een inkomen uit sparen en beleggen van € 2987 (4% van € 74.675) aan. Hij heeft over 2014 € 1911 aan rente ontvangen. X is € 896 aan box 3-heffing verschuldigd en is van mening dat de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving, naar zijn aard in strijd is met art. 1 EP EVRM. Het bezwaar van X is aangewezen als massaal bezwaar en door de Bond van Belastingbetalers in overleg met het Ministerie van Financiën geselecteerd om te worden uitgeprocedeerd. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat over de gehele breedte van het palet aan risico-arme beleggingen ultimo 2013 een langjarig rendement van 4% per jaar onhaalbaar is geworden. De vermogensrendementsheffing voor het belastingjaar 2014 is op het niveau van de regelgeving dan ook niet strijdig met art. 1 EP EVRM.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de box 3-heffing niet in strijd is met art. 1 EP EVRM. Volgens het hof is voor het aannemen van een inbreuk op art. 1 EP EVRM op regelniveau namelijk niet voldoende dat het rendement van een bepaalde bezitting structureel blijft beneden de 4% van het daarin geïnvesteerde vermogen. Het hof verwijst daarbij naar het recente arrest van de Hoge Raad van 29 september 2017, nr. 16/01584 (V-N 2017/49.7, TaxVisions editie 13 oktober 2017). Verder overweegt het hof nog dat X, kennelijk als gevolg van de gezamenlijk met de Belastingdienst (beperkt) geformuleerde rechtsvraag die aan de orde is, niets heeft gesteld, en derhalve ook niet aannemelijk heeft gemaakt, over de onhaalbaarheid van een rendement van 4% voor particuliere beleggers voor het totale box 3-vermogen. Er is dan ook geen sprake van dat de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd komt met art. 1 EP EVRM. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Lees ook het thema Box 3.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 25 oktober