Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het niet aannemelijk is dat alle verklaringen van de heer X over het geschonken familievermogen in het buitenland en de wens tot inkeer, slechts betrekking hadden op zijn broer. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, de heer X, doet in 2009 mede namens zijn broer een beroep op de inkeerregeling. Volgens X is hij vanaf 2005 gerechtigd tot de helft van het saldo van een Belgische bankrekening. De rekening staat op naam van zijn broer. Het vermogen zou zijn ontstaan door schenkingen van hun ouders, die tot de rijkste families van Nederland behoren. De inspecteur stelt echter dat X geen volledige openheid van zaken geeft. In geschil is een groot aantal IB- en VB-navorderingsaanslagen. De aanslagen zijn deels opgelegd met behulp van de verlengde navorderingstermijn. Volgens Rechtbank Gelderland zijn de aanslagen voortvarend opgelegd. In hoger beroep trekt X de verklaring in dat hij voor de helft gerechtigd is tot de rekening van zijn broer. De inspecteur trekt hieruit de conclusie dat X kennelijk over een eigen rekening met een gelijk saldo beschikt.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 11 oktober 2016, 15/00620 t/m 15/00634, V-N Vandaag 2016/2510) oordeelt dat het niet aannemelijk is dat alle verklaringen van X over het geschonken vermogen in het buitenland en de wens tot inkeer, slechts betrekking hadden op zijn broer. Het is aannemelijk dat X over tegoeden in het buitenland beschikt en dat het geschonken familiekapitaal in gelijke delen bij hem en zijn broer terecht is gekomen. X heeft niet de vereiste aangiften gedaan, zodat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. De 'robuuste' schattingen van de inspecteur zijn voorts redelijk. De aanslagen zijn voortvarend opgelegd, ook al heeft de inspecteur onder meer een vergeefse poging gedaan om zelf informatie uit België te krijgen. Het mediationtraject om tot een minnelijke oplossing te komen, leidt niet tot (verdere) overschrijding van de redelijke termijn (zie HR 19 februari 2016, nr. 14/03907, V-N 2016/13.4). X krijgt een immateriëleschadevergoeding van € 500. Het beroep van X is slechts in zoverre gegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Lees ook het thema De inkeerregeling.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 oktober

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen