X is gehuwd en geniet in het jaar 2004 inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. In de aangifte voor dat jaar trekt hij buitengewone uitgaven vanwege ziekte af. De inspecteur stelt vragen over de geclaimde persoonsgebonden aftrek maar in afwachting van de reactie van X wordt de primitieve aanslag ib/pvv geautomatiseerd opgelegd. Vervolgens legt de inspecteur aan X de in geschil zijnde navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2004 op. De rechtbank verklaart het hiertegen ingestelde beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 21 juni 2013, BK-12/00451, V-N Vandaag 2013/1894) is van mening dat de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslag over het jaar 2004 op te leggen. X is ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet door de inspecteur reeds schriftelijk ervan op de hoogte gesteld dat de aanslag onjuist was vastgesteld en dus in zoverre niet als definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden. De inspecteur hoeft in zo'n geval niet over een nieuw feit te beschikken. Het hoger beroep betreffende de navorderingsaanslag wordt toch gegrond verklaard omdat de inspecteur in hoger beroep alsnog bereid is een deel van de in aftrek gebrachte dieetkosten in aanmerking te nemen. X komt niet in aanmerking voor proceskostenveroordeling als bedoeld in art. 8:75 Awb. X heeft het uitsluitend aan zichzelf te wijten dat proceskosten zijn gemaakt. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 37
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 juni