Aan de heer X zijn in het kader van het Rekeningenproject diverse navorderingsaanslagen opgelegd, alsmede verhogingen en boetes van 100% (hierna samen: boetes). Hof Amsterdam verlaagt de boetes tot 64%, zijnde 20% wegens de grote onzekerheidsmarge bij de schattingen en nog eens 20% voor het restant wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De Hoge Raad (15 april 2011, nr. 09/03075, V-N 2011/23.24.5) overweegt dat voor het vervolg vaststaat dat X op 31 januari 1994 houder is geweest van een rekening bij KB Lux. Voor wat betreft de boetes moet het hof na verwijzing primair beoordelen of de inspecteur voor elk van de jaren het bewijs heeft geleverd dat X het feit waarvoor de boete is opgelegd, heeft begaan. Hof 's-Gravenhage stelt voorop dat het arrest van 15 april 2011 niet anders kan worden gelezen of begrepen dan dat vaststaat dat de inspecteur ook voor wat betreft de boetes is geslaagd in het bewijs dat X in 1990 tot en met 2000 houder was van een rekening bij KB Lux. De boetes zijn terecht reeds gematigd tot 64%. De Hoge Raad (16 november 2012, nr. 12/00967, V-N 2012/60.9) overweegt dat uit juiste lezing van het arrest van 15 april 2011 slechts volgt dat X op 31 januari 1994 houder is geweest van een rekening bij KB Lux. Volgt wederom verwijzing. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur voor de jaren 1993 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X de feiten, ter zake waarvan de boetes zijn opgelegd, heeft begaan en dat X opzet kan worden verweten. Het staat namelijk vast dat X medio 1993 de rekening bij KB Lux heeft geopend. X heeft vervolgens de inkomsten daaruit niet aangegeven. Bij het aanhouden van een rekening met een aanzienlijk tegoed in een land met een bankgeheim en het niet vermelden van de inkomsten daaruit kan in het algemeen reeds op grond daarvan worden aangenomen dat onjuiste aangiften zijn gedaan. Ter zake van de boetes voor 1990, 1991 en 1992 is het bewijs niet geleverd. Over de hoogte van de overige opgelegde boetes van in totaal f 77.669 (€ 35.244) wordt overwogen dat X na het tweede verwijzingsarrest alsnog openheid van zaken heeft gegeven. Hieruit blijkt dat tussen de schattingen van de aanslagen, die na het eerste verwijzingsarrest onherroepelijk vaststaan, en de daadwerkelijke inkomsten een zeer groot verschil ten nadele van X bestaat. De boetes worden daarom verlaagd tot een totaal f 13.120 (€ 5.953). X claimt vergeefs een immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. Hof Amsterdam heeft namelijk reeds een matiging toegepast van 20%. De vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is daarmee al vergolden. Er is voorts nadien geen overschrijding meer geweest. In een procedure met zowel een aanslag als een samenhangende boete kunnen de immateriële schadevergoeding en de boetevermindering weliswaar naast elkaar toegepast (zie HR 10 juni 2011, nr. 09/05113, V-N 2011/31.6). De onderhavige procedures gaan echter, in afwijking van voornoemd arrest, slechts over de boetes en niet over de enkelvoudige belasting. De beroepen van X zijn deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 18 december