Rechtbank-Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rangorderegeling van art. 2.14 Wet IB 2001 niet opzij gezet kan worden met de algemene ervaringsregel dat het productief maken van auteursrechten meestal leidt tot resultaat uit overige werkzaamheid. Het gaat hier echter om een nevenactiviteit.

X werkt in 2015 36 uur per week bij een regionaal opleidingscentrum. In geschil is of hij een onderneming drijft. X ontwikkelt lesmateriaal voor een beroepsopleiding, wat bestaat uit vier boeken, een virtuele machine en dergelijke. Het eerste boek verschijnt in 2015 en X ontvangt een voorschot van € 1000 van de uitgever. Zijn belaste winst komt hierdoor uit op € 23. Volgens de inspecteur behoort het productief maken van een auteursrecht altijd tot resultaat uit overige werkzaamheden.

Rechtbank-Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de rangorderegeling van art. 2.14 Wet IB 2001 niet opzij gezet kan worden met de algemene ervaringsregel dat het productief maken van auteursrechten meestal leidt tot resultaat uit overige werkzaamheid. Het ondernemersrisico van X is echter beperkt tot het risico dat niemand het lesmateriaal (meer) afneemt en hij geen royalty’s (meer) ontvangt. Dit risico is niet zwaarwegend genoeg, afgezet tegen de (financiële) investeringen en de geringe tijd naast zijn dienstverband. Het gaat hier dus om een nevenactiviteit. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.2

Besluit lijfrenten in de winstsfeer (vennootschapsbelasting) 22

Wet inkomstenbelasting 2001 2.14

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 13 januari

26

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen