In 1995 brengt A zijn eenmanszaak in C bv in (na naamswijziging in 2006 D bv). Hierbij wordt ook de economische eigendom van een onroerende zaak ingebracht. De juridische eigendom blijft achter bij A. In 1998 en 2008 verkrijgt A nog twee onroerende zaken die hij ter beschikking stelt aan C bv (vanaf 2006 aan dochtervennootschap E bv). Uiteindelijk wordt de onderneming in 2007, exclusief de onroerende zaken, ondergebracht in belanghebbende, X bv, waarvan de zoons van A de aandelen in bezit hebben. Op 15 mei 2018 worden de onroerende zaken vervolgens aan X bv geleverd. Volgens X bv is geen overdrachtsbelasting verschuldigd voor deze levering, omdat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is. Zij stelt dat er sprake is van een gefaseerde bedrijfsoverdracht en beroept zich op de doorkijkarresten.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing is. Hierbij is niet in geschil dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling. Het beroep op de doorkijkarresten wordt afgewezen. De casus in die zaken betrof namelijk de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam en daar is bij X bv geen sprake van. Nu X bv de onroerende zaken zelf verkrijgt en er geen sprake van een niet beoogd gevolg, zoals in de doorkijkarresten, bestaat geen aanleiding om door de rechtspersonen heen te kijken. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 21 oktober