Belanghebbende (X bv) exploiteert een kinderopvangbedrijf. Zij dient de uitgereikte VPB-aangifte 2001 niet tijdig in. De inspecteur legt daarom ambtshalve een aanslag op. X tekent bezwaar aan. Naar aanleiding van de tijdens de bezwaarfase alsnog opgestuurde aangifte, die hij corrigeert, verlaagt de inspecteur de aanslag. Belanghebbende is het daar niet mee eens en gaat in beroep. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep ongegrond.
Hof 's-Gravenhage (MK I, 21 december 2010, BK-07/00625) oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en ook niet de inlichtingen, waar de inspecteur om heeft verzocht, heeft verstrekt, zodat op belanghebbende de bewijslast rust aannemelijk te maken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Vervolgens overweegt het hof dat belanghebbende pas eind 2009, in de hoger beroepsfase, stukken heeft overgelegd die als bewijs zouden kunnen dienen voor de door haar ingenomen stellingen. Naar aanleiding van deze stukken stelt de inspecteur dat het verlies nader moet worden vastgesteld op € 85.102. Volgens het hof moet de inspecteur worden gevolgd in dit standpunt. Belanghebbende toont volgens het hof namelijk niet aan dat het verlies € 196.000 bedraagt. Het hof stelt het verlies vast op € 85.102. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).