Belanghebbende, X bv, importeert een personenauto uit een andere EU-lidstaat. X bv vraagt een kenteken aan en doet de BPM-aangifte. De BPM is betaald door de toekomstige kentekenhouder, doch X bv gaat vervolgens in bezwaar. In geschil is of dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de aangever geen zelfstandig bezwaarrecht heeft. Hof Den Haag oordeelt dat de BPM is voldaan door de kentekenhouder als belastingschuldige zodat X bv niet kan worden aangemerkt als degene door wie de BPM op aangifte is voldaan. Zonder een daartoe strekkende volmacht van de kentekenhouder heeft X bv niet de bevoegdheid bezwaar te maken. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de importeur van rechtswege handelt namens degene op wiens naam het kenteken zal worden gesteld. Dit volgt uit art. 7 lid 1 Wet BPM 1992. De importeur hoeft dus niet over een volmacht van de kentekenhouder te beschikken (zie HR 29 augustus 2000, nr. 35.501, V-N 2000/45.21, onderdeel 3.3). Het andersluidende oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep van X bv is gegrond. X bv heeft namens degene op wiens naam het kenteken is gesteld recht op een teruggaaf van € 2910. Voor het overige volgt verwijzing naar Hof Den Haag.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 januari