De Hoge Raad oordeelt dat ook een belasting die door de ontvanger van het dividend wordt voldaan, is aan te merken als een bronbelasting in de zin van art 11 lid 1 onderdeel 2 Wet DB 1965. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat in de tekst van dit artikel sprake is van bronbelasting die is "ingehouden".

A bv is een in een f.e. gevoegde dochtermaatschappij van belanghebbende, X nv. In 2005 stelt een Britse dochter een dividend van £ 25 mln ter beschikking aan A bv. De Britse fiscus verleent in verband met de dividenduitkering een belastingkrediet aan A bv. Na verrekening van het belastingkrediet met de verschuldigde Britse income tax over het dividend, keert de Britse fiscus £ 69.000 uit aan A bv. X nv stelt in 2007 en 2008 dividenden ter beschikking aan haar aandeelhouders. Het dividend is geheel afkomstig uit het Britse dividend. In haar aangiften ter zake van de uitgekeerde dividenden past X nv een dooruitdelingskorting toe. Volgens de inspecteur heeft X nv echter geen recht op de dooruitdelingskortingen. Hij legt daarom naheffingsaanslagen dividendbelasting op en stelt daarbij onder andere dat er geen sprake is van een te verzachten belastingdruk, aangezien aan A bv een tax credit is verstrekt die groter is dan de geheven income tax. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de tax credit het karakter heeft van een gedeeltelijke teruggaaf van de op het niveau van de uitdelende vennootschap geheven winstbelasting. Dit houdt volgens de rechtbank in dat de tax credit moet worden aangemerkt als een teruggave aan de aandeelhouder van de over de winst van de uitdelende vennootschap geheven winstbelasting en dus niet als een vermindering van de bronbelasting over het ter beschikking gestelde dividend. De rechtbank verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis van art. 11 Wet DB 1965. De income tax moet volgens de rechtbank voor de toepassing van art. 11 Wet DB 1965 worden beschouwd als een geheven bronbelasting. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen.

De Hoge Raad oordeelt dat ook een belasting die door de ontvanger van het dividend wordt voldaan, is aan te merken als een bronbelasting in de zin van art 11 lid 1 onderdeel 2 Wet DB 1965. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat in de tekst van dit artikel sprake is van bronbelasting die is "ingehouden". Volgens de Hoge Raad bestaat er namelijk geen aanleiding om aan dat artikel een andere betekenis toe te kennen dan dat door de bronstaat een belasting moet zijn geheven die in mindering is gekomen op de opbrengst van het aandelenbelang. Verder merkt de Hoge Raad nog op dat het oordeel van de rechtbank dat de ‘income tax' als geheven bronbelasting moet worden beschouwd, mede berust op de uitlegging door de rechtbank van de belastingwetgeving van het Verenigd Koninkrijk. Dit oordeel van de rechtbank kan volgens de Hoge Raad in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 11

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Dividendbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 13 september

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen