Belanghebbende (X bv) koopt in 1998 een onroerende zaak om kantoorruimte en appartementen te realiseren. Nadat belanghebbende heeft besloten om daar van af te zien, verkoopt ze de onroerende zaak aan E bv. Hierbij is als voorwaarde gesteld dat een bouwrijp terrein zal worden geleverd. Ten tijde van de levering is de onroerende zaak echter nog niet volledig gesloopt. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat de levering van de onroerende zaak is vrijgesteld van btw-heffing. Hij legt daarom een btw-naheffingsaanslag op voor de ten onrechte afgetrokken voorbelasting. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de onroerende zaak geen bouwterrein is en dat terecht btw is nageheven. Hof Arnhem bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt – onder verwijzing naar het Don Bosco-arrest van het HvJ EU (19 november 2009, nr. C-461/08,-V-N 2009/59.17) – dat het oordeel van het hof dat de toestand van de onroerende zaak ten tijde van de juridische levering beslissend is, onjuist is. Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat belanghebbende en de verkoper een levering van een onbebouwd terrein waren overeengekomen, en niet de levering van bestaande gebouwen en het erbij behorende terrein. Volgens de Hoge Raad is voor de toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting dan de staat waarin en de omstandigheden waaronder het terrein uiteindelijk door de verkoper aan belanghebbende is opgeleverd, beslissend. Niet is van belang hoever de sloop van het oude gebouw ten tijde van de verkrijging van het terrein was gevorderd. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Gravenhage om te oordelen of het na de sloop van het bestaande gebouw opgeleverde terrein moet worden aangemerkt als een onbebouwd terrein.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de onroerende zaak kwalificeert als een bouwterrein en derhalve bij de levering aan btw-heffing is onderworpen. Het hof overweegt hierbij dat in het geheel van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd voorafgaande aan de oplevering van de grond, naast de sloophandelingen, handelingen aan de grond zijn te onderkennen die zijn verricht met het oog op de bebouwing van de grond. Vervolgens stelt het hof vast dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat de in het geding zijnde voorbelasting onmiddellijk en rechtstreeks verband houdt met de belaste levering. Het hof vernietigt dan ook de naheffingsaanslag.
Lees ook het thema over Onroerend goed: vrijgesteld van btw of toch belast?.