De Hoge Raad oordeelt dat de in aftrek gebrachte omzetbelasting niet wordt herzien op de voet van art. 15 lid 4 tweede volzin Wet OB, maar op de voet van art. 13 Uitv. besch. OB.

Belanghebbende (X mbH) neemt in 2002 een kantoorgebouw (34.702 m²) in aanbouw over en laat het afbouwen. Bij de oplevering van het pand in 2005 is een deel van het pand belast verhuurd. Belanghebbende brengt de btw geheel als voorbelasting in aftrek. Per 1 mei 2006 gaat belanghebbende een deel van het pand (1.628 m²) vrijgesteld verhuren. De inspecteur stelt dat dit deel een zelfstandig deel vormt en dat er sprake is van een integratielevering. Subsidiair stelt hij dat – als er sprake is van één gebouw – de btw voor het vrijgesteld verhuurde deel moet worden herzien. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het gebouw als één goed in de zin van art. 3 lid 1 onderdeel h Wet OB 1968 moet worden aangemerkt. Volgens het hof heeft belanghebbende bij de eerste verhuur in het jaar 2005 voor bedrijfsdoeleinden beschikt over het gehele gebouw. Daaruit volgt dat in mei 2006 geen sprake kan zijn van het beschikken voor bedrijfsdoeleinden over een gedeelte van dit gebouw. Het daadwerkelijk gaan verhuren van de afzonderlijk voor zelfstandige verhuur vatbare gedeelten betekent volgens het hof ook niet dat sprake is van gaan bezigen in de zin van art. 15 lid 4 Wet OB, waardoor de in aftrek gebrachte voorbelasting zou moeten worden herzien. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag.

De Hoge Raad oordeelt dat de in aftrek gebrachte omzetbelasting niet wordt herzien op de voet van art. 15 lid 4 tweede volzin Wet OB 1968, maar op de voet van art. 13 (en eventueel art. 13a) Uitv. besch. OB 1968. Volgens de Hoge Raad is er in deze zaak namelijk sprake van een geval waarin een belastingplichtige een gebouw dat als één goed moet worden aangemerkt, voor een gedeelte in gebruik neemt voor het verrichten van belaste prestaties, en op grond daarvan de aan hem ter zake van de (op)levering in rekening gebrachte btw geheel in aftrek heeft gebracht. Als dan later een tot dan toe niet gebruikt deel wordt aangewend voor vrijgesteld gebruik, vindt de herziening volgens de Hoge Raad dus niet plaats op grond van art. 15 Wet OB maar op grond van art. 13 Uitv. besch. OB. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 8 november

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen