Hof Amsterdam oordeelt dat de winst bij de onttrekking van de kavel cultuurgrond aan het ondernemingsvermogen voor de bouw van een bedrijfswoning op grond van het gelijkheidsbeginsel valt onder de landbouwvrijstelling. Na het verwijzingsarrest in de onderhavige zaak heeft de Hoge Raad in een soortgelijk geval als dat van X namelijk geoordeeld dat een landbouwer zich op grond van het gelijkheidsbeginsel met succes kan beroepen op het besluit van 8 maart 2006, BNB 2006/197. 

Belanghebbende, X, drijft een landbouwbedrijf. In 1998 verkrijgt X door ruilverkaveling een nieuwe kavel, waarop agrarische bebouwing is toegestaan. X rekent de ondergrond en het erf van zijn nieuw te bouwen woning tot zijn privévermogen. De rest van de grond behoort tot het ondernemingsvermogen. De waarde van de grond die X tot zijn privévermogen rekent, bedraagt ten tijde van de verkrijging ƒ 5625 (€ 2552) bij bestemming cultuurgrond en ƒ 90.000 (€ 40.840) bij bestemming bouwgrond. Hof Arnhem oordeelt met de inspecteur dat het verschil tussen de waarde van de kavel als cultuurgrond en de waarde als bouwgrond tot de winst behoort. De Hoge Raad oordeelt in de eerste cassatieprocedure (HR 25 september 2009, V-N 2009/47.14) dat de beslissing van het hof over de in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt dat grond met een agrarische bouwbestemming over het algemeen een hogere waarde heeft dan cultuurgrond. Na verwijzing oordeelt Hof 's-Hertogenbosch dat het verschil tussen de waarde van de bouwkavel bij de bestemming cultuurgrond en de waarde bij de bestemming bouwgrond rechtstreeks voortvloeit uit het op 30 maart 1999 verstrekken van de bouwvergunning (Hof 's-Hertogenbosch 23 december 2010, nr. 09/00530, V-N 2011/27.1.1). De Hoge Raad oordeelt in de tweede cassatieprocedure dat het oordeel van Hof 's-Hertogenbosch over de verkrijgingsprijs van de grond onvoldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad overweegt dat ten tijde van de verkrijging van de bouwkavel het bestemmingsplan al voorzag in de bouw van een woning en dat de gemeente haar medewerking had toegezegd aan het verlenen van de bouwvergunning. Verder wijst de Hoge Raad op het geringe tijdsverloop tussen de verkrijging van de bouwkavel en de verlening van de bouwvergunning. In dit licht bezien behoefde het oordeel van het hof, dat de waarde van de bouwkavel ten tijde van de verkrijging door X niet méér bedroeg dan de waarde als cultuurgrond, nadere motivering. Nu die motivering ontbreekt, besluit de Hoge Raad de zaak te verwijzen naar Hof Amsterdam. Mocht dit hof tot de conclusie komen dat de waarde minder bedraagt dan ƒ 90.000, dan moet het ook de subsidiaire stelling van X beoordelen.

Hof Amsterdam oordeelt dat de winst bij de onttrekking van de kavel cultuurgrond aan het ondernemingsvermogen voor de bouw van een bedrijfswoning op grond van het gelijkheidsbeginsel valt onder de landbouwvrijstelling. Na het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad in een soortgelijk geval als dat van X geoordeeld dat een landbouwer zich op grond van het gelijkheidsbeginsel met succes kan beroepen op het besluit van 8 maart 2006, BNB 2006/197 (zie HR 3 februari 2012, nr. 10/02985, BNB 2012/110 en HR 20 april 2012, nr. 10/01454, BNB 2013/1). Gelet op het voorgaande honoreert het hof de subsidiaire stelling van X. Nu de onttrekkingswaarde van de bouwkavel in dit geval gelijk is aan de WEVAB bouwgrond valt de winst in zijn geheel onder de landbouwvrijstelling. Een onderzoek naar de initiële activeringswaarde kan daarom achterwege blijven.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 19 april

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen