X start medio 2000 een eenmanszaak die activiteiten in de bouw verricht. Per 1 januari 2005 wordt de onderneming gedreven via een bv van X. Naar aanleiding van een melding van de FIOD stelt de inspecteur een boekenonderzoek in bij X, en legt de inspecteur, ter behoud van rechten, een btw-naheffingsaanslag op. Volgens de inspecteur is de verleggingsregeling namelijk ten onrechte niet toegepast. De onderaannemers hebben volgens de inspecteur dan ook ten onrechte btw aan X in rekening gebracht, die X niet in aftrek kan brengen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X als aannemer dan wel als zogenoemde eigenbouwer is opgetreden. Volgens het hof is, op grond van art. 12 lid 4 Wet OB 1968 juncto art. 24b Uitv. besl. OB 1968, de verleggingsregeling dan van toepassing. X gaat in cassatie. Hij voert daarbij aan dat het begrip ‘eigenbouwer' niet in de Zesde btw-richtlijn is vermeld, en de eigenbouwer niet kan worden gelijkgesteld met een ‘aannemer', zodat de verleggingsregeling niet van toepassing is en de onderaannemers terecht btw aan hem in rekening hebben gebracht.
De Hoge Raad oordeelt dat er inderdaad sprake is van een van de Zesde btw-richtlijn afwijkende maatregel. Dit om bepaalde vormen van fraude door onderaannemers en koppelbazen in de bouwsector te voorkomen. Vervolgens stelt de Hoge Raad echter vast dat de Nederlandse regering de gelijkstelling van de eigenbouwer met de aannemer in 1982 ter kennis heeft gebracht van de Europese Commissie en dat dit door de Europese Raad is goedgekeurd. De Nederlandse regering heeft namelijk de integrale tekst van het voorgestelde art. 24b Uitv. besl. OB 1968 bij haar verzoek gevoegd. Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat de verleggingsregeling toegepast had moeten worden.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 24b
Wet op de omzetbelasting 1968 12