Rechtbank Rotterdam overweegt na exceptieve toetsing dat de Uitvoeringsregeling Awir in belanghebbende zijn specifieke geval in strijd is het met evenredigheidsbeginsel.

Belanghebbende heeft twee meerderjarige kinderen die zijn toeslagpartner zijn. Zijn vrouw, de moeder van zijn kinderen is in 2010 overleden waarna de, toen minderjarige, kinderen een erfenis kregen met daarop een BEM-clausule (Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen). Over dit geld kunnen de kinderen pas beschikken als zij 27 jaar zijn. In 2016 en 2017 wordt ten behoeve van het bepalen van het recht op huurtoeslag van belanghebbende dit vermogen van zijn kinderen die nog geen 27 zijn, wel meegenomen. Waarna geen recht op huurtoeslag bestaat voor belanghebbende en hij +/- 8.000 euro aan voorschotten moet terugbetalen.

Rechtbank Rotterdam overweegt na exceptieve toetsing dat de Uitvoeringsregeling Awir in het specifieke geval van belanghebbende in strijd is het met evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende zijn geval van fictief vermogen waarover hij niet kan beschikken komt niet voor de Uitvoeringsregeling Awir, maar had hier wel in moeten staan. Het vermogen van minderjarige kinderen waarop ook een BEM-clausule rust, is wel uitgezonderd voor de bepaling van het recht op huurtoeslag. Het gevolg van het ontbreken van belanghebbende zijn geval in de Uitvoeringsregeling is niet verenigbaar met het evenredigheidsbeginsel. De gevolgen van het ontbreken zijn voor belanghebbende uitermate onevenredig. Het vermogen van de kinderen moet bij de bepaling van het recht op huurtoeslag van belanghebbende buiten beschouwing blijven.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 3:41

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Toeslagen en zorgverzekeringswet, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Editie: 9 september

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen